Below is the processed OCR of t' Amsterdamsch Hoerdom. Processed OCR provided by Lex Abels. If you would like to verify the text, please download the PDF of the scanned pages. t Amsterdamse Hoerdom
1681
Hoerdom Rem IV 1088 i Bayerische Staatsbibliothek München Aan den Leezer. 3 Aan den LEEZER. De menigvuldige rampen en ongelukken, die dagelijcks komen 't ontstaan uyt den ommegang met Hoeren, en uyt de verkeering, zoo in de Huizen daar men Muzikanten, als in die daar men slegts herberg houd, of welke de naem van Stille Huizen voeren, hebben my de pen in de hand doen neemen, om aan een ieder toonen, met wat listen en godlooze praktijken men gewoon is op dusdanige plaatsen d' onnozelen van hun penninge te berooven; want alles, wat men uiterlik ziet, is maar een schijn, die aenlokkend is en waar van men 't vergift gemeenlik niet eer ontdekt, als wanneer men niet meer in staat is van den voet uyt deeze gevaarlijke strikken te rug te konnen trekken, Een ondervinding van ettelike jaeren heeft my alle d'ongeregeldheden van dit onkristelyck leven, en alle de liste welke dagelyks onder deze liede in swang gaan, zo wel doen kennen, hoewel niet tot myn voordeel, dat ik gchouden geloof te zyn de domme en onbedagte ieugd d'oogen t'openen en te doen zien waar de klippen legge, daarso veel kinde- ren Aan den Leezer. 4 ren van eerlike luide schipbreuk op geleden hebben, insonderheyt sedert dat de Seelhuizen zoo diep ingeworteld zyn, en sedert dat men door de vingeren gezien heeft, dat 'er alle avonde zoveel Hoeren komen, dat ik 'er op een tyd in een huys een en-twintigh geteld heb. Dezen zyn zeekerlyk 't bederf van d' Amsterdamsche Ieugty; want daar de jonge Borsies voor deesen schroomden in Hoer-huizen te gaan, dewyl men gehouden was te veel te verteeren, kunnen z'er nu met een kleyntie terecht raaken; vermits de menigte der Gasten d'oorzaak is dat ze met een pint wyn een uur of drie 't geluyt van Bas en Fiool, en 't gesigt van zoo veel Vrouwlui kunnen genieten die zich ieder op't best palleeren, om in d'oogen der Aanschouwers bchaagelyk te zyn, Door dit gezigt nu word de begeerte ontsteeken, en deeze dryft hen aan tot alle middelen aan te wenden, die bekwaam zyn om hen tot hun wit te doen geraaken. Hoemenig heeft men 'er gesien, welcke om deze oorzaak hun Meesters kassen verkrachten, hun ouders tusschen neus en lippe alles ontroofden, wat ze maar krygen konden, en die eindelyck, daar ze kinderen van fraie luiden waren, voor Schobbejakken den oorlog volgen, of naar Oost-Indien moesten trekken; zoo veel vermogen de bedriegelyke loncken van een Aan den Leezer. 5 een geblanket beeld, dat men naauwelijks, ontbloot zijnde van alle die geleende Sieraden, zoude willen aenzien. Zelfs is het zoo ver gekomen. dat men al zoo stoutelijk, in deze Huizen gaet, als of het eerlijke Herbergen waren, onder voorwending, dat 'er niets oneerlijks geschied, en dat men 'er met alsoo weinig kosten te recht kan komen, als op een andere plaats. 't Is waer, dat 'er ins den Gemenen Hard.de grootste onkuysheyd niet gepleegd word: maar wat 'er elders geschied, dat weten se best, die hun bederf in deeze bordelen gevonden hebben. Ten anderen zoet dit vekeeren allenskens zoo geweldig aan, selfs in de geenen die in 't eerst maar om een kjjkje kwamen, dat het hen eindelijk onmogelijk word' een avond van daar te blyven; en, gelijk de gelegentheid genegentheid doet ontstaan, mist het zeer zelden, of men laat het oog op 't een of 't andere juffertje vallen 't geen zoo lang liefde draagt, als 't er voordeel by ziet; maar de penningen ontbreekende, sterft ook de liefde van stonden aen. 'k Zal hier eindelick dit noch maar by voegen, Leezer, dat gy aen de waerheid van alles, wat gy in deze bladeren beschreven zult vinden, geensins behoefd te twyfelen; en, hoewel 'er dingen onder loopen, die ongelooflijk schijnen, verseker ik u echtere dat Aan den Leezer. 6 dat ze in der daad .zoo gebeuren, en noch veel ongeloofelycker, raakende de bygeloovigheden der Hoeren en Hoere-Waardinne, die nochtans waaragtig zyn, zou ik hier hebben konnen byvoegen, zoo 't my gelust had een grooter bestek te nemen; maar vreesende de kuisheid van tedere ooren te kwetsen, beb ik 't beter geoordeeld die dingen achter wege te laaten, te-meer, dewijl ze tot geen nuttigheid konnen dienen. Zoo u deezen arbeid nu niet en mishaagd, Leezer, zoo verwagt eerlang weer iets van. de zelve pen, en gebruik dit onderwyl tot u voordeel. 't Am- 't Amsterdamsch HOERDOM 1 Fol. 1 't Amsterdamsch HOERDOM 't Was in den aanvang des Winters, wanneer ik van Rotterdam, mijn gheboorte en woonplaets, na Amsterdam trekkende, om eenige dinghen aldaer te verregten, in de Schuyt van twee Jongelingen-, die volgens de kleeding en spraak wel inboorlinge geleken van de laatstgenoemde plaats, zo dapper van de Speel- en andere Huisen van dat fatsoen hoorde praten, dat ik besloot, zoo haest ick mijn zaaken beschickt soude hebben, de nieuwsgierigheyd, welcke dese praat weer op nieuws in my opgheweckt had (want ik had alreeds voorheen verscheidene maalen van deeze dingen hoo- 't Amsterdamsch HOERDOM 2 hooren spreeken, en zelfs ook al in de wil geweest een reisje derwaerts aen te stellen) te voldoen, en alles te gaen besien, wat deese groote Stad van dusdanighe huisen binnen haer muuren beslujt. Maer ik heb naderhand wel bevonden, dat men meer als twee gantsche maanden wercks zoude hebben, zoo men onderneemen wilde uit te voeren, 't gheen ick in mijn geest besloten, had; en dat men in zulck een gheval noch niet anders zou behoeven te doen, als maar van huis tot huis te loopen, zonder op ieder plaets langher stil te staan , als 'er van nooden is om een glas wijns na binnen te zenden. Hier over zat ick noch in diepe ghedagten, wanneer ick een van de twee tegen sijn Makker stilletjes in 't oor hoorde segghen (want ick zat recht teghen over hen, en gheliet my wel vast te slaapen) dat ze nu recht van pas weer t' huis zouden ko- 't Amsterdamsch HOERDOM 3 Komen, vermits hy niet twijfelde, of de Meid zou al uit Braband we- derghekeerd zijn. Wel wat zou se daar dogh uitreghten, yroegh den ander? Hoe! weet ghy dat niet? Hernam den Eerste; zy zal 'er vier van de Mooyste Meysjes van daen brenghen, die 'er te vinden zijn, in welcker plaets zy vier anderen, die t' Amsterdam wat t'oud beginnen te worden, met zich ghenomen heeft. 't Zullen puure Engeltjes wezen, na de verzeekering, welke men my daar afghedaan heeft; ende de Waardin twijfeld niet, of zy zal 'er binnen de tijdt van een maand wel een duyzend guldens of anderhalf mee overhaalen, want zy hebben de naam dat ze meesterlijck dansen, uitsteekend zinghen, en zoo afgrijselijck zuipen konnen, dat de beste Duitscher daer sijn broeck by sal moeten leggen. Zoo se uitsteeckend in deese drie dingen zijn, voerde zijn Makker hem te gemoet, moe- 't Amsterdamsch HOERDOM 4 moeten 't al oude paarden Wesen; want men ziet zelden een Dochter, welke eerst aen den dans ghekomen is, die zich zoo deftigh op het zuipen verstaat; de ghewoonte moet hier 't meest toe helpen, wat d' andere twee dingen belangd, daer . wil ik niet af spreeken, want het zinghen heeft iemand dikwils uit de natuur, en 't dansen kan men door eenig voorval ervaren in gheworden zijn. Maar, hernam den gheen die 't- eerst gesprooken had, wat kan het ,ons scheelen, of 't oude paarden zyn, laatse dat weesen ter plaatse, daar se lang onder de man, gegaan hebben; ten minsten zullen ze t' Amsterdam nieuw wesen , want gheen van vieren heeft 'er ooit haer voeten gehad, en 't is genoegh om voor noch half maagd te passeeren, als men op een. plaets .komt, daer men van niemand ghekend is. Wat my belangd, voeghde hy daer.by, 'k moeter de proef af hebben, ze zyn 't Amsterdamsch HOERDOM 5 zijn dan oud of jongh. 'k Zal 't u niet beletten, zei den ander; maer eer ik 'er mee vermeng, zal ik ten minsten moeten sien of ze 't waardigh zyn. 'k Wil wel bekennen, dat dese praat, mijn nieuwsgierigheid verdubbelde (want ik had een groote begeerte om dese Brabandsche Engheltjes te zien) en dat ik wel honderd maal wenschte, dat de Schuit al t' Amsterdam mocht gekomen zyn. Ondertussen leende ik myn ooren weer op nieuws; doch de Messieurs in een ander praatje, en vervolghens in slaap gheraakt zijnde, meende ik my oock tot rusten te begeeven, daar ik nu al zoo langh den schijn van ghemaakt had; maar de redenen, welke ik ghehoordl had, maalden my zoo gheweldigh door 't hoofd, dat de Slaap-God voor die tyd gantsch geen vermogen op my had Met het aanbreecken van den morghen vonden wy ons t' Amster- dam, 't Amsterdamsch HOERDOM 6 dam, 't gheen ick al een uur vijf of ses met mijn ghedachten betreeden, had, en daar ick nu niet zoo haest ghekomen was, of ick wendde zulk een vlijt aen, dat ick binnen drie daghen alles beschikt had, 't gheen soo veel was, dat ik 'er anders wel ses mee toeghebracht soude hebben; maar de begheerte om myn voorneemen te volbrenghen had my, ghelyck een anderen Mercurius, wiekjes aan de voeten ghebonden Dewijl ick my nu soo gheweldigh ghehaast, en mijn lichchaam naauwelijks tijds ghenoeg tot rusten vergund had, viel ick op den avond van den darden dagh, wanneer ik omtrent ses uuren na bed gingh, om des anderen daegs te frisscher te zijn,soo vast in slaep, dat de slagh van sodanigh een Bombe, als Barend in Groeningen gooide, al had se selfs nevens mijn bed komen neervallen, niet maghtigh ghenoegh gheweest sou- 't Amsterdamsch HOERDOM 7 soude sijn om my t' ontwaacken. Na gissing had ik omtrent anderhalf uur met het droomen van de vreemdste dinghen des weerelds, doch die echter altemaal op het geen sloeghen, daar mijn gedagten nu drie daghen langh over ghemaald hadden, besigh gheweest, als ik een jong mans- persoon, rysigh van ghestalte, in mijn kamer sagh komen Zyn kleed was van een koleur, dien ick niet beschryven kan; want het was een mengelmoes van alderhande koleuren onder malkander, op zyn hoofd had hy een groote paruik, by na op zoodanig een wys gekruld, ais men die van de Nyd verbeeld, want de hairen waaren zoo dick, dat men se met fatsoen voor kleine slangetjes sou hebben konnen neemen, sijn kruin wierd bedeckt door een hoed van een ongemeene hoogte, even ghelijk men in de voorige tijden placht te draagen Terstond trad 't Amsterdamsch HOERDOM 8 Trad hy na mijn bed, en hebbende my by den arm ghevat; Staat op, zeide hy, zoo ghy sien wild, daer gy zoo begeerig na zijt. 'k Zagh hem eens over dwars aen, en vroeg hem yervolghens, wie hy was, en van waar hy kwam. 'k Ben, gaf hy my ten antwoord, den Beveihebber der onderaardtsche Geesten, die van Pluto gesteld zijn, om hem rekenschap te doen van alles, wat er in de Huizen omgaat , daar men ghemeene Vrouwen houd, en aan welken de zorg bevoolen is van aldaar kyveryen, gevegten, Godslasteringhen, en om kort te gaan, alle gruwelen te doen ontstaen, die tot vermeerderingh van ons Rijck konnen dienen. Haast u derhalven, vervolghde hy, want ik zal u in een onzichtbaren staadt alles doen ziein , dat 'er in Amsterdam, voor zoo veel deese dinghen betreft, te zien is; en om u te beeter van alles, wat ghy ziet, t' onderregten, zal 't Amsterdamsch HOERDOM 9 zal ik u de kragt mede deelen van te konnen spreecken, zonder van iemand gehoord te worden, Deese soo schoone ghelegentheid wilde ik niet verwaarloozen , en derhalven , na my docht, terstond te bed uitgesprongen zijnde, maakte ik my ghereed om deesen potentaat over al te volgen, waer hy my soude willen leiden. Na dat wy een wylt je in de duysternis ghewandeld hadden, kwamen wy op een plaats, daar ik een menigte van moolen-steenen zagh staan , en hier een breede straat ingegaan zijnde, op welckers hoek een kerk stond, traden wy in een voorhuis, 't gheen redelijck wel gestoffeerd was; invoegen ik my inbeeldde, dat 'er eenigh aansienelijck burgher in woonde, 'k Vroegh mijn Leidsman derhalven, wat wy hier zouden maaken, Dit is het vermaardste huis, zeid hy my, van alle de geenen, daar men Muzikan- ten 't Amsterdamsch HOERDOM 10 ten houd. Hoe kan dat weezen hernam ick, daar ick hier noch kannen noch glaasen zie; en 't is die manier immers in de Herberghen, die ten toon stejlen, om de luiden daar door te betoonen, dat men 'er dranck voor gheld kan krij-gen. 't Gaat hier heel anders, zeide hy my; die lantaarn, welcke gy daar aan de post van de gangh ziet hanghen, beteekend genoeghsaem dat 'er iets anders als een burgher in woond. Wel wat doet die Meyd daar te zitten, vroegh ick vorders? Die is daar ghesteld, antwoordde hy my , om op te passen, dat 'er 'geen goederen ghestoolen moogen worden. Vervolghens gingen wy door een lange gangh, aen welkers einde ter rechter hand een groote kamer stond, waar van de verdieping soo laagh was, dat 'er een groot man naauwelycks in over eind soude hebben konnen gaan. Vlak aan 't einde van deeze selve gangh, ter slin- ker 't Amsterdamsch HOERDOM 11 ker hand van dese kamer, die twee trappen hooger als het overige van het benedenste gedeelte des huys, was, stiet mijn Leidsman een deur open, die ingang gaf tot een groote kamer, daar ik terstond zulk een gekrioel en menigte van volk gewaer wierd, dat ik my niet genoeg daar over verwonderen konde. In d' eene hoek, die schuin tegen over de deur gelegen was, zat een man, die op de Klavecimbel speelde, en nevens hem een ander, die een zeer aangenaam geluit op een Fiool maekte. Recht in het midden van de kamer, die zeer hoog van verdieping was, hing een kopere kroon van even zodanig een maaksel als de geenen zijn, welke men in de Kerken ziet, uitgenomen dat ze vry wat kleinder was. Hier stonden vier brandende kaarsen op, om het middelste gedeelte van de Kamer te verligten; want aan ieder zyde, tegen de muuren aan stond een ta- -fel; 't Amsterdamsch HOERDOM 12 fel, daar insgelyks ettelijke kaarsen op stonden te branden. Aan de rechter hand van den ingangh stond een banck, aan welckers einde dicht by de deur een Vrouw zat van omtrent dartig jaaren, dien ick naderhand uit mijn Leidsman verstond de Waardin te zijn. Nevens haar op deese selve bank saten ettelijke jonghe Juffertjes, die, hoewel se op ver na de schoonsten niet en waren, echter door de wildheid van hun kleedingh, en door de lokken die hen om 't hoofd swierden, als vry wat geleeken. Wat doen die Juffertjes daar op de banck te sitten, zeid ick teghen myn Leidsman? Zy verwachten daer, gaf hy my ten antwoord, tot dat den een of den ander de dwaasheid heeft van een praatje met hen te maaken, en een. glaasje.wijn toe te brengen. Gy zult se dan terstond wel vrolijcker zien worden, en sich aan een van de tafels vervoeghen. En seecker 't was 't Amsterdamsch HOERDOM 13 't was de waarheid, want nauwelijks had hy deese woorden gheeindigd, of ik zag een Duitscher in de kamer treeden, met een zilvere degen op zy, een scherp om de billen, en een hoed met witte pluymen op 't hoofd. Terstond vloogh een van deese Juffertjes op, en met een vrolijck ghelaat haer armen om zyn hals slaende; Mijn Engel, zeide zy, 'k heb al meer als anderhalf uur na u zitten waghten; 'k dacht seecker niet, dat gy ghekomen zoud hebben; en hierop van toon veranderende, en eenige traanen over haer wanghen laatende rollen; buiten twijfel , zeide sy met een zachter stem, op dat sy van niemant gehoort soude worden, zijt ghy weer by die vervloeckte Kornelia geweest, want gy kunt 'er doch niet vandaan blyven , en ondertusschen weet ghy wel, dat ick u zoo lief heb , dat ick om niemand als om u en denck; dat se noch schoonder was als ick, ver- volg- 't Amsterdamsch HOERDOM 14 volgde zy, 'k zou u geen ongelyk geeven; maar wat is 'er aan? een mager backus, dat zoo vol pokdalen is, als of er de Duyvel met schoenpennen op gereeden had; doch, voegde zy daar eindelyk by 'k hoop, dat ik noch wel eens soo gelukkig zal weezen, dat ik se onder myn kluyven zal krygen. Ondertusschen swoer den Duitscher als een Ketter, dat hy Kornelia niet gezien had maar dat hy van eenige Heeren zoo lang opgehouden was geweest. Zeker dat Juffertje zeid ik tegen mijn Leidsman, schijnt dien Heer al vry lief te hebben; 'k had niet gedacht dat 'er zoo veel genegentheids by deese schepsels te vinden was. Gij zijt noch geweldig onnozel in deezen handel, zei mijn Leidsman; maer om u d' oogen . 't openen zal ik u gaen verhalen, wat 'er van is, Deezen Duytscher is van een slegten afkomst doch niet van 't Amsterdamsch HOERDOM 15 van de lelijckste zijnde, kwam 'er een secker Juffer op hem te verlieven, die over de twintigh duizend guldens aen goederen had- Deese onder niemands bedwangh staande , nam hem tot een Man, en stierf omtrent twee jaaren daer na, laatende hem erfghenaam van meest alle haer goederen. Den armen Wurm, die nooit (want zijn Vrouw gaf hem niet. meer als ze missen wilde) tot d' elbooghen toe in't geld had ghetast, weet teghenwoordig niet, hoe hy 'er zich in draaghen sal, en teerd vast van den hooghen boom af niet denckende, dat het minderen zal. Straks hebben de Hoertjes dit in't oogh gekreegen , en ieder doet haar best , om 'er een brock af te krijghen; maar niemand vaart 'er beter van als Kornelia, dien ghy hebt hooren noemen, en dan dit Schepsel, want deeze twee weeten hem 't best na de mond te praaten. Ghelyck nu een ieder vreesd, dat ze 't Amsterdamsch HOERDOM 16 ze niet genoeg sal krijghen, is hier een onverzoenelijcken haat tusschen deese twee uit ontstaan. Ondertusschen plucken se hem alle beide even zeer; waar by ghevoegd zijnde de penningen, welcke hy ten overvloed aan kleedingh, linten en diergelijcke dingen uitgeeft, gelijk oock om zijn lekkeren bek te voldoen, sal hy haast zo naeckt weesen, als hy ooit gheweest is; en dan sal 'er geen een van al zijn Matressen zyn, die een duidt voor hem over zal hebben; want alles, wat gy ghesien hebt, is maer geveinsdheid gheweest, en 't zal niet langh aanloopen, of ghy sult bespeuren, dat ick de waarheid gesprooken heb. Is het mogelijck, seid' ick, dat een mensch zoo gheveinsd kan weezen! Een hoer, die zich daar niet op verstaet, hernam mijn Leidsman, zal met haar neeringh nooit veel op doen; want de gheveinsdheid is een der aldervoornaamste punten van dit 't Amsterdamsch HOERDOM 17 dit ambaght; en daar is 'er gheen in de gantsche kamer , voeghde hy daar by, die zich daar beter op verstaat, als dat Meisje, dat daar in burgerlijcke kleedingh op het einde van de banck in den hoeck van den haard zit. Wie meend ghy, vroegh ick, dat Meisje met de swarte tip? Ja, seid' hy my; en, hoewel ze al vier maalen binnen de tijd van twee jaaren uitghebrand is, heeft ze echter noch zoo groote neeringh, dat se dickwils van vier of vijf verschei dene luiden op een avond ghebruikt word. Hoe! Vroeg ik, brand men de menschen uit , wat 's dat voor een manier van doen? Mijn Leidsman beghon te lagchen; 't schijnt, seid' hy, dat ghy die wijse van spreeken niet verstaet, dat 's te zegghen, dat ze viermaalen in 't smeerbed geleghen heeft, of om noch klaarder te spreecken, dat ze zoo veel maalen de Spaansche Pokken heeft gehad, Z' is, kortelinghs, vervolg- de 't Amsterdamsch HOERDOM 18 de hy, onderhouden gheweest van een seecker Heer,die uit Indien ghekomen was. Deesen armen bloed had' er noch naauwelijks vier naghten by gheslaapen, of hy was al besmet; doch sy, sulcks wel voorsiende, klaaghde hem even op dese selve tijd, dat sy een onlijdelyke pijn op een seeker plaets ghevoelde, en dat hy haar ghewislelyk bedurven had. Hier op teegh sy soo dapper aan't balcken, wringende tegelyk haar handen, en sich 't hair uit 't hoofd treckende, even of sy in de grootste droefheid des weerelds was geweest, so dat den goeden heer een uitsteeckende deernis met haer kreeg, en in sijn gedaghten vast begon 't overrekenen, of hy ook ergens gheweest had; en, hoe wel het ruim drie weeken gheleeden was, dat hy de laatste maal besigh had gheweest, en dat hy in al dis tijd gheen vermaaninghen van eenig quaad ge-roeld had, was hy echter sot ghe- noeg 't Amsterdamsch HOERDOM 19 noeg om zich in te beelden, dat het fenijn zich zoo langh verhoolen had gehouden. Om zijn Liefste dan over dit ongeluck te troosten kocht hy haer een gouden hoep, benevens een keten van de selve stof om den hals, en bracht ze vorders by een Barbier die haer en hem in 't kort weer te recht hielp; want 't waren d' eerste beginselen noch maer van een ziecte, die met sweeten of kwijlen geneesen moet n. Noch veel van diergelijke parten, vervolgde mijn Leidsman, heeft ze aengeregt; en verscheiden zijn 'er onder, die hoewel ze vuil zijn, ech- ter wel betoonen, dat ze verstandts genoech heeft om iemand met behendigheid te bedriegen. 't Is noch weinig tijds geleden, liet hy zich vorders hooren, dat ze op een zekere plaets ontbooden wierd, daer zy aen een Heer voor Maagd wierd opgedraagen. De Waerdin op haar komst 't Amsterdamsch HOERDOM 20 komst haer daer af verwittigt hebbende, hield sy zich zoo onnosel, als of ze waarlijck maagd was gheweest, selfs liet ze eenighe traanen over haar wangen rollen, wanneer haar den heer begon te spreecken van 't gheen, waarom hy haer had doen ontbieden. Maar om kordt te gaen, en niet al te veel tijds met een party onnodighe particulariteiten te verslijten, zal ik u segghen, dat se twaalf dukatonnen voor haer gewaande Maagdom kreegh, welcke sy terstond aen de Waardin in bewaaringh gaf, sonder dat den Moesjanker sulcks gewaar was geworden. Maar als hy nu aan den ingangh bevond, dat de Maagdom al langh vervloogen was, wou hy met gheweld zijn gheld wederom hebben, doch 't was, waar hy oock zoght, by de Juffer niet te vinden, invoeghen dat hy van spijt haer ettelijcke muilpeeren toetelde, maar deesen hoon bleef niet langh ongewrooken, want twee 't Amsterdamsch HOERDOM 21 twee Roffianen op het gherught boven komende, deckten den armen Sul soo dicht, dat hy sedert nooidt weer lust gekregen heeft om maaghde-vleesch te proeven. 't Geeft me wonder, zeid' ik, dewijlse soo veel gelds windt, datse sich niet mee op sijn Iuffers kleed, gelijck d'anderen doen. Zy bevind sich beter by deese kleedingh, zei mijn Leidsman, want de Hollanders, daar sy wel 't meest van ghebruikt word, sijn soo sot niet als de Moffen, dat's te segghen, dat se de Tabbaarden of Samaaren liever als het lichchaam souden hebben, vermidts zy wel weeten, dat het meest altemaal Meysjes van een seer sleghten afkomst zijn, die, als sijnde te lui tot arbeiden, sigh tot dit ambaght begheeven,daar d'anderen, te weeten de Moffen, sigh in teghendeel inbeelden dat de gheenen die ghesamaerd en getabbaard gaan, dochters zijn, van aensienelijcke luiden, die, 't Amsterdamsch HOERDOM 22 die, onder den dekmantel van hun Speelnoodjes te besoeken, of onder eenige andere voorwending, zich op dusdanige plaatsen van hun geile lusten laten geneezen, sonder eens te dencken,dat sulcks onmogelijck is' ter oorsaeck dat 'er alderhande luiden komen, en dat hun Ouders of Vrienden derhalven wel haast van deesen handel verwittigd souden worden; Maer ......Hier wierd mijn Leidsman gestoort door het kijven van de waerdin, die haer Meid meer als een anderhalf douzijn beesten en karonjes na't hoofd wierp, om dat se geen Roode Wijn binnen bragt, daer de Messieurs 'er al lang hadden zitten wagten. Wat syn dat voor Messieurs, vroeg ik aen mijn Leidsman. die sich met geen witte wijn konnen behelpen? 't Zijn die jonge Hokkelingen, seid hy my, wysende met de vinger op drie jonge knaapjes.die twee Hoerties by sich had- 't Amsterdamsch HOERDOM 23 hadden sitten, hoewel d'oudste van de drie noch naeuwelycks achtien, of ten uittersten, negentien jaren haalen konde. Deese Borsjes, vervolghde hy, ghelyck se burgerlyk ghekleed syn, syn se ook van gheen groote afcomst, en 't geld dat se teghenwoordigh verteeren, hebben sy hun Ouders by deese en gheene gelegentheden ontkneepen. Wel waarom legghen se 't dan soo grof aen, als s' er soo beswaerlyk aan konnen komen, vroegh ik vorders, want buyten twyffel comt deese wyn meer te staen, als de witte? 't Is een en de selve wyn, hernam myn Leidsman, en den Hospes geeft ook niet meer als acht guldens voor 't Ander, dat 's vyf stuivers voor de mingelen? maar om dat se rood van coleur, en met Syroop van Kandy wat soeter als d'andere wijn gemaect is, moet ieder pint twaalf stuyvers costen, hoe wel 'er in een gantsh mingelen voor geen 't Amsterdamsch HOERDOM 24 geen stuiver aen Syroop is. Deese Wurmen nu, vervolghde hy, sou- den sich wel met Witte Wijn konden belijden: maar de Meysjes, daar se by sitten, ende daar se soo heet na sijn, dat se naauwlijcks een ooghenblick de hand van 't hoofd konnen houden, wilien'er de mond niet aan setten, hoewel 't noch gheen drie uuren gheleden is, dat de dickste van de twee, niet gelds genoegh hebbende om een kan stuivers bier te doen haalen, sigh met Schar-bier belyden moest. Dat's kwalijck overleid, seid ick, want dus doende sullen s'er haast door weesen. In minder als een uyr, hernam hy, en sy sullen'er niet eens de lucht af hebben. 't Was oock de waarheid, want deese Hoer bracht het aan d'andere, deese aen de Waardin, die aen de Waard, ende de Waard aen de Speel-luiden, invoeghen dat de pint al leegh was, eer 't glas weer te recht quam, en naauwelijks acht maal 't Amsterdamsch HOERDOM 25 mael had den beecker dus de ronde gedaen, of de Messieurs gingen met een berooid hoofd ende een kaele beurs ter deur uyt, wordende achter hun rugh voor hun goedheid of om beter te segghen, over hun zotheid noch dapper van de Hoeren en van de Waardin uitgelagchen. Wend het hoofd nu eens om, zei mijn Leidsman, en gy sult de waarheid zien van 't geen, dat ik u zoo even gezegt heb, 'k deed zoo, en zag dat het Juffertje, waar van ik. hier voorgezegt heb, dat ze den Duitscher zoo minnelijk om den hals vloog, uit welke daad ik toenmaals verkeerdelijck oordeelde dat ze hem geweldig lief moest hebben, door de Waardin met den elboog aangestooten wierd, die straks daar op weer voortging, zonder een woord te spreeken. Wat zal dit nu beduiden, vroeg ik? Gy zult het zoo terstond zien, zei myn Leidsman, en naauwelyks had hy 't woord uit 't Amsterdamsch HOERDOM 26 uit den mond, of ick hoorde haar teghen den Duitscher seggen, dat sy eens op een plaats moest weesen, daar sy niemand senden konde. 't Was oock de waarheid; want sy was'er self van nooden, soo se haar voordeel niet versuimen wilde. Wy volgden haar, soo haest sy ter deur uitgingh, en saghen dat sy, in plaats van ter slinker hand de twe trapjes op te gaan, daar ick hier voor af ghesproocken heb (want ten einde van deese groote kamer stond de Sekretary) recht uit trad, tot wat verder ale het midden van de gangh, daar sy een deur opende, die toegangh in een kamer gaf, die tusschen 't voor-huis en den ghemeenen Haard ghelegen was. Straks wierd sy om den hals ghevat van een Heer, die haar hier stond te waghten, en die terstond eenigh banket en Rijnsche wijn met suicker kommandeerde; maar 't wierd niet ghebraght, want de Juffer segghende dat se maar 't Amsterdamsch HOERDOM 27 maar even soo veel tijdts had om hem metter haast te gheryven, en dit segghen met drie of vier duivel haalmes en omtrent noch soo vee! andere vloek-woorden bevestigende, wierp hy se op 't bed, deed'er syn dinghen mee, en gaf se een dukaton voor haer moeyte; waar na sy weer na den ghedagten Duitscher toeging, ghelyk of se haar pens-huis maar eens ontlast had. 'k Moet bekennen, seid ick, dat'er wonderlyke dinghen in de weereld gheschieden; nooit sou ick andere ghedagten ghehad hebben, of dit Meisje was in waarheid smoorlijck verliefd op den geen, daar ik haar 't eerst by gesien heb, ten sy ik het tegendeel uit uw woorden verstaen, en uit deese daad bespeurd had. Deese dingen sijn soo gemeen, sei mijn Leidsman met een lachchende mond, dat het de pijn niet waard is daar veel woorden af te maaken; 'k sal u noch wel wat anders doen sien, eer 't Amsterdamsch HOERDOM 28 eer wy scheiden. Hier op trad de Waardin in de kamer, aan wien deezen Heer van gelyken een dukaton voor 't gebruiken van haer bed gegeeven hebbende, ging hy weer voort, zonder nat of droog geproefd te hebben. 'k Wou op dat fatsoen myn bed ook wel laaten gebruiken, zeid'ik, 'k maak staat, als dat twee maal daags gebeurde, dat ik 'er dan heerlyk af zou konnen leeven. Myn Leidsman begon over deeze woorden te grimlachchen, en bracht me vervolgens weer in de Speel- kamer, daar de Muzikanten bezig waren met een Courant te speelen voor een Juffer, die een wonderlyke bevalligheid in haar dansen had, maar men moest ze van achteren zien, zoo men'er op verlieven wilde, want ze was gantsch niet goelijk, niet te min verzekerde my myn Leidsman, dat ze groote neering had, vermits ze byzonder wel van de tong-riem gesneeden was. 't Amsterdamsch HOERDOM 29 Was. Zoo haast zy haar dans geeindigd had, kwam een ieder ten offer, dat's te zeggen, dat men 't haar van alle kanten in zulk een menighte toe braght, dat ze wel een half kwartier werks had om een iegelijk bescheid te doen. 'k Stond hier noch na te kijken, wanneer ick een jonghman, die als een Arbeids-gesel ghekleed was, en die noch drie zulcke Confraters by hem had, teghen de Fiolist hoorde zegghen, dat hy eens een Bredaas Biertje op zou pieren. Dat kan ick niet kameraad, zei den Muzikant. Een Pofje met een pieterselijtje dan, of d'Oostindische Roozeboom, of van Janneman en Aalemoer, hernam den ander. Die dingen kan ick ook al niet, zei den Speelman. Speel dan eens een Koolslaatje of de Haaghsche kermis, vervolghde hy. Die twee heb ick altijd mijn leeven niet hooren noemen, berichte hem den Fiool- 't Amsterdamsch HOERDOM 30 Fioolist. Loop dan voor den duivel, sei deese kwant met een gram gelaat,wat vervloekte kit is dit, men kan'er niet eens migchelen. Hier op na zijn Makkers toetreedende, droncken zy hun Wijn uit, en gingen voort. Wat plaag wou die vent hebben met al die vreemde naamen, vroeg ik aan mijn Leidsman? Zulke Messieurs, gaf my deese ten atwoord, worden hier t' Amsterdam Pluggen genoemd, en de naamen die u soo vreemd voorkomen, zyn naamen van Plugge-dansjes, welke op een seer zotte en onkunstighe manier ghedanst worden; vorders beteeckend het woord van pieren speelen, en dat van migchelen dansen. Gelyk nu den Hospes dit volk niet gaerne op sijn vloer siet, vermits het altemaal onverlaten en deugnieten zyn, die hun grootste vermaack scheppen in eerlycke luiden kwaad te doen, heeft hy zyn Muzikanten verbooden, ooit voor hen 't Amsterdamsch HOERDOM 31 hen te speelen, en daarom veinsde den Fiolist al die deuntjes niet te keunen, hoewel hy ze al zo wel weet te speelen, als eenige anderen. Door dit middel, vervolgde hy, heeft den Waard zijn huis van dit moedwillig en baldadig geschoor gereinigd, want daar de Pluggen niet michelen mogen, zullen ze geen geld komen verteeren; en deeze knaapen zijn anders menigmaal d' oorzaak' datter eerlijcke Luiden van daan moeten blij ven. Eeven had hy deeze woorden geuit, als 'er een Heer in de kamer kwam treeden met een Juffer aan de hand, die geweldig wild gekleed was; niettemin was het een zoo wel na het ander geevenaard, dat men ze met fatsoen voor de Vrouw van eenig aanzienlijck Man zou hebben konnen neemen. Haar gelaat was gantsch niet lelijck, en de duim van haar rechter hand pronkte met een gouden hoep, waar uyt een be- sluyt 't Amsterdamsch HOERDOM 32 sluit maackende, dat zy ghetrouwd moest zijn, vroeg ik aan mijn Leidsman, of dien Heer met wel by zijn zinnen was. dat hy zijn Vrouw op zodanig een plaats bracht? 't Is zijn Vrouw niet, gaf hy my ten antwoord, 't is een Hoer, ghelijk alle d'anderen zijn. Wat doet ze dan met die ringh aen de rechter duim, vroegh ick vorders? Dat 's tegenwoordigh de mode onder sulke Juffertjes, hernam hy, om op vreemde plaatsen, daar ze nu en dan met Heeren komen te vernaghten, voor der zelver Vrouwen aanchezien te worden. Zou men niet meenen, vervolghde hy, dat men een Dame van groote staat voor had, wanneer men se onbekend ergens kwam t'ontmoeten, en ondertusschen is 't noch naauwelijks vier jaaren gheleeden, dat ze met een duffels rokje liep, en in een Hoer-huis by een Brabandsche Vrouw voor Dienstmeid woonde. Naderhand, te lui wor- 't Amsterdamsch HOERDOM 33 wordende tot arbeiden, en zich nu en dan ter sluik van de Gasten hebbende laaten gebruiken, nam zy haar afscheid van de Waardin, nam een Jufferlijke naam aan, en deed zich, om kwansuis mee, een Juffer te zyn, een Samaartje maaken van sodanigh een stof, als die ran 't Haarlemsche Lazarus- huis over een jaar drie of vier mee ghekleed wierden, 'k wil seggen, van gebloemd Katoen. Vervolgens, dewijl ze niet van de lelijksten is, kroop ze allenskens wat voort, tot dat ze eindelijck een Zot gevonden heeft, die haar dus wild in de noppen heeft gekeken; maar 't zal niet lang duuren, of hy zal 'er berouw af hebben; want ze valt vry wat ondanckbaar, en beestagtigh van manieren. Ook zal 't niet lang aanloopen, of ze sal op een plaats gezet worden, daar zy om de kost zal moeten arbeiden. Waar zal dat doch wesen, vroeg ik? Toeko- men 't Amsterdamsch HOERDOM 34 mende dingen zou ik u niet gaarne zoo duidelijck openbaren, als de voorleedene, hernam hy; maar om u evenwel eenigsints te vernoegen, voegde hy daar by, zal ik 't u ten deele laten zien. Hier op een ding, gelijck een Verrekyker uyt zijn zak krijgende, gebood hy my, op alles wel naauw acht te geven. Even had ick het gat voor mijn reg ter oog geset, houdende het slinker ondertusschen met de hand toe, wanneer ik een groote kamer gewaar wierd, die met dikke houte tralien in tween verdeeld was, doch niet vlak midden door want het voorste Vak was wel eens zoo groot als het achterste. Langs heen liep een lange galdery, daar ik eenig volk in sag staan, met de hoofden tegen even diergelijkke houte tralien aan, als daar de Vakken me van den ander gescheiden waren. Tegen over de deur van het eerste Vak stond een Stoel, ge- lijk 't Amsterdamsch HOERDOM 35 lijck als de School-meesters in de Schoolen gebruiken. Hier sat een bedaagde Vrouw in, die eenig linden af mat, 't geen zy uitdeelde aan ettelyke jonge Vrouwlui, die op lage stoeltjes saten. Terwyl ik hier seer aandagtelyk na keek, wierd ick niet ver van de gedaghte Stoel, de geene gewaar, daar wy't laast afghesprooken hadden; 't eenemaal op de mode ghekleedt, en sittende te naeyen. 'k Heb ze al in 't gesight, riep ik; maar seg me doch eens wat het voor een plaats is, daar ick sulck een gekrioel van Vrovlui zie ? Gy sult het hier naer sonder my wel te weeten komen, sei myn Leidsman, steekende sijn Verrekycker weeder in de zak. 'k Was mooejelyck, dat hy my dit Instrument soo haast onttrock; maar echter dorst ick 't niet laaten blycken, uit vrees van zyn vriendtschap te verliezen. Even 't Amsterdamsch HOERDOM 36 Even had mijn Leidsman zijn Wonderlijke verrekijker weer wegh gestoken, wanneer ik de Meid stilletjes tegen de Waardin hoorde zeggen, dat Izabel weer uit Braband gekomen was, en dat zy haar in de binne-kamer met drie Vrouwluy stond te wagten. Dat zyn die Juffertjes, zei mijn Leidsman, daar ghy in de Schuyt af hebt hooren spreeken. 'k Meende, dat'er vier komen zouden, zeid ik. Gy sult de reden wel hooren, hernam hy waarom de vierde achter ghebleven is; en hier op na de andere Kamer stappende, daar ik hier voor af gesproken heb, vonden wy daar drie Brabandsche diertjes, die op zyn Juffers gehuld waren, met een menigte van krulletjes en stricken, welcke echter zoo veel vermoghen niet en hadden om hun tronijen wat goelycker als gemeen te doen schijnen. Vorders waren zy t'eenemaal op zyn Brabands ghekleed, met 't Amsterdamsch HOERDOM 37 met lange Hanzeingen aan, die door hun kaalheid wel betoonden, dat ze al ettelijcke tyd ghedraaghen waaren gheweest, Zoo haast de Waardin in de kamer trad, nam zy de kaars in de hand, en bekeek ze stuck voor stuk van 't hoofd tot de voeten, waer na zy vroeg waer de vierde gebleeven was, Die heb ik ziek te Brussel gelaaten, antwoordde Isabel; maar zoo haest ze weer gezond geworden is, zal ze overkomen. Zoo se niet mooyer is, als deese drie, hernam de Waerdin, soo mag se wel in alle eeuwigheid achter blyyen. zyn dit nu die schoone Meisjens, vervolgde sy, daer gy soo langh afgherammeld hebt; en heb ik om deese naakte dieren soo veel penninghen uitgeschooten, Maar ik docht het wel, in Braband heet het al mooy als se maar voor O gruwel bewaard zyn. Wat duivel, voegde sy daer eindelyk met een gram ge- 't Amsterdamsch HOERDOM 38 ghelaat by, zal ick met deese drie Schepsels nu doen, ze dienen wel van't hoofd tot de voeten in de noppen ghesteecken te worden, en ick kan'er soo veel profyt niet aansien. Treck die kleyne, liet hy sig vorders hooren, de gheblomde Samaar van onse Anna Mari eens aan, en blanket haar een weinighje, want ze ziet 'er me soo swart uit; en brengh d'andere twee soo langh op d'Achter-kaemer, wy zullen morghen eens sien, wat wy'er mee doen zullen. Dit vonnis deed de twee arme Wurmen soo bangh sien, als of se hardlijvigh waren geweest; maar wat zouden se doen, se waeren in een vreemd land, daer se niemand en kenden. Izabel vertroostte hen ondertusschen met te zegghen, soo de Waardin hen niet begeerde te houden, dat zy se dan des anderen daeghs op een andere plaats zoude brenghen, daer de beste Heeren van Amsterdam kwamen; met 't Amsterdamsch HOERDOM 39 met noch meer diergelijke troostredenen, daar wy niet langer na luisteren wilden. Zoo haest wy weer in de Speel- kamer getreeden waren, kreeg ik twee Boerinnetjes in 't oog, zittende nevens twee Heeren, die meer wercks van deeze dieren schenen te maken, als van alle de juffertjes; want zy droncken niet als roode Wijn, en.om de mond ondertusschen wat gaande te houden, stond 'er een schotel met bancket voor hen; Echter kond ik niet sien dat ze zeer mooy waren; want het trony van de jongste geleeck niet kwalijck na de volle Maan, vermits de wangen en de kin, door hun-overdaadige vetheyt, de selve breedte als het voorhoofd hadden en 't aanzigt van .d' ouste, die vry wat magerder was, liep soo spits toe, dat het onderste van de kin naauwelijcks zoo breed was als een dubbelde stuiver. Wat 's dit voor slag 't Amsterdamsch HOERDOM 40 Slagh van volck, vroeg ick aen mijn Leidsman; en wat is doch d'oorsaack, dat deese Heeren 'er zulck een zin in hebben? 't Zijn Boerinnen, gaf hy my ten antwoord, gelijck ghy aan de kleedingh wel zien kunt; sy zijn hier in ghekomen, terwijl wy in d'andere kamer sijn gheweest; en wat uw andere vraagh belanghd, te weeten, waarom'er deese Heeren sulck een sin in hebben, dat komt alleenlyck daar van daan, om datse niet ghewend sijn zulck soort van volck in deese huisen te vinden; ten anderen hebben sy d'inbeeldingh, dat ze min gebruikt sijn als de juffers, en ondertusschen is het seecker,dat 'er de Schippers en Boeren al over vyf jaeren op hebbe sitten kyken, Zy sijn hier noch nieuw en onbekend; vervolghde hy, maar 't zal geen twee maenden aanloopen, of niemand sal se willen aansien; want se sijn alsoo boersch in hun ommegangh, als in hun klee- dingh 't Amsterdamsch HOERDOM 41 dingh, en wat hun schoonheid belangd, daar zullen'er zeer weinigh te vinden zijn, die hen daar om zoeken zullen. Geeft daer doch een weinigje gehoor, riep den Fioolist, zooals mijn Leidsman zijn laaste woorden geuit had. Stracks keerde een ieder 't hoofd derwaerts, om te zien, wat 'er te doen zou vallen. Terwijl zy nu altemael in verwachting waren, begon een Franschman, na dat hy een maal vijf of zes gerogcheld had, 't volgende Liedtje met gerabraakte woorden te zingen Gy Hoertjes, wat doet gy my al pijn Al uw vervloeckte listen die steeken vol fenijn, En..... Hier wierd hy gestoord door een groot gerugt, dat'er schielijk om- trent 't Amsterdamsch HOERDOM 42 trent de deur ontstond. 'k Hebt gezien, riep de Meid, dat hy ze in zijn voorbroek heeft gestooken. Gy liegt het als een Hoer, zei een jong borst, die, redelijck wel in de noppen was, en tegen wien de Meid dit geschil had. Wat 's dit nu, vroeg ik aan mijn Leidsman? Dete kwant zeid hy, heeft een tinne pint in zijn voorbroeek gestooken,dien hy uyt de wijn kelder gekregen heeft, soo als hy kwamsuis uit de kamer was gegaan, om zijn water te maaken? want de goot-steen en de plaats daar de wijn legt staan dicht by malkander, maar 't ontkennen zal hem niet baaten; voegde hy daar by, hy zal ze soo terstond moete weergeven. 't Was ook de waarheid; want na dat de twee partien lang genoeg tegen malkander gehabbeld hadden, bevoelde men hem van buyten om de broek ;en gelijk; de kan te groot was, om in een klein hoekje versteken te worden, wierd men 't Amsterdamsch HOERDOM 43 men sijn dievery straks ghewaar. Hy meendn, terstond na het wedergheeven, voort te gaan, om zijn. schande t'ontvlieden, maar de Waerdin greep hem als een Helsche Fury by de locken, en haer muil uytghetrocken hebbende, klopte zy hem daer soo dicht mee op syn trony, dat de schaemte over op dievery betrapt te zijn hem de wanghen nooydt zoo rood sou hebben konnen maecken. Dat 's een arme dievery, zeid'ick teghen mijn Leidsman, en die knaep sal al langh op dat fatsoen moeten steelen, eer hy rijck.zal weesen. 'k Weet niet, wat ick 'er af segghen zal, gaf hy my ten antwoord, als alleenlyck, dat het de sotste dievery is, die 'er ooit in de weereld ghepleegd word; want deese kannen worden niet ghestoolen om by de Tinnegieters verkoght te worden; maer't ghechsied ghemeenlyck, om se of wegh te geven, of weer by een andere Hoere- waer- 't Amsterdamsch HOERDOM 44 waardin te gaen versuipen; sulcks dat 'er den gheen die ze steeld, en die 'er zoo veel ghevaars om loopt, ghelijk gy gezien bebt, zeer weinig voordeels van treckt. Ten anderen heeft dit slagh van dievery iets bysonders, dat is, dat'er gheen gheheim van ghemaakt word, en dat de gheenen, die'er zich bywylen mee bemoeyen, over al hun roem op deese dappere daaden gaan draaghen, even als of't een zeer loffelijk werck was; en niet alleen worden de pinten ghestoolen, maar alles wat maar voor de hand staat, en dat niet te groot is om in een broek, of onder een mantel sodanigh verborghen te worden, dat men 't van buiten niet zien kan; want al wat zulcke Maats in een Hoer-huis vinden, word voor suivere prijs gherekend, zoo se't anders maar in de klaauwen konnen krijghen. Zelfs gheschied het wel met gheweld; en mogelijk sult ghy daar noch wel een voor- 't Amsterdamsch HOERDOM 45 voorbeeld van zien, eer wy schei- den. De Waardin had de mond noch vol van deese heerlijcke bataalje,die se met de Kanne-dief had ghehad, wanneer de deur open ghestooten wierd, en een Juffertje in de kamer trad, 't geen terstont 't gezigt van een ieder op zich trok, Haar oogen ware git-swart, en haer vel zoo wit als de sneeuw, daar een aardig rood ter behoorlijcke plaetse, te weeten op haer wangen, door heen Kwam schijnen, 't geen alleskens soo flaeutjes verdween, dat my niet voor stond ooit van al mijn leeven schoonder wangen gesien te hebben. 't Voorhoofd was versierd met een reeks van hagel-witte krullen, daar sy een swarte kaper losjes over heen had hangen; sulks dat ik, niet sien konde, waer of hoe deese krullen vast gemaakt waren; want ik was soo onnosel niet, of ik sag wel, dat dit hair op haer hoofd 't Amsterdamsch HOERDOM 46 hoofd niet gegroeid en was. Vorders was zy bekleed met een Samaer van gheblomde zy, daer zy een geel zyde rockje onder aen had, . Een breed lint van de selve koleur was om haar middel ghebonden, en hingh met een groote strick ter zyde van het lijf, een weynighje na ahcteren toe, De Messieurs keecken malkander aan, want niemand was 'er die ze kende. Echter wel denken konnende, om wat reden zy daar ghekomen was, spronghen 'er twee Fransche Heeren uit den hoop, met de hoed in de hand, die haer versochten, d'eer te moghen hebben van een glas wijn met haer te drincken, Zy antwoordde hen met een groote beleefdheid in de selve taal, en vervoeghde sigh wijders aen de tafel, daar de Waerdin al ruimte voor deese drie persoonagien had doen maeken. Straks wierd 'er een pints Roemer met Rijnsche Wijn binnen ghebracht daar 't Amsterdamsch HOERDOM 47 daar een groote klomp suyckers in lagh, en te ghelijck een groote schotel met bancket en koufituuren. 'k Stond verwonderd, zoo over de schoonheyd van het Juffertje, als over d'eer, welcke haer van deeze twee Heeren beweesen wierd, want sy zaten met blooten hoofde, en nooit droncken.zy haer toe, of zy boogen zich met sulk een eerbiedigheid, als of sy een Princes hadden voor ghehad. Mijn Leidsman, die mijn verwonderingh uit mijn starooghen en uyt mijn stilswijghen wel bespeurde, beghon te meesmuylen, en treckende my by de mouw; hebt ghy gheen kennis aan dat Juffertje, vroegh hy my? Och neen ick, zeid'ick 'k weet niet dat ick ze ooydt ghesien heb, en'k weet oock niet, voeghde ick daer by, dat ick ooydt schoonder ghezien heb. Onnoselen bloed, hemam hy met een lachende .mond, 't is immer noch zoo weynig tijds gelee- den 't Amsterdamsch HOERDOM 48 den dat ghy se ghesien hebt; sijt ghy soo kort van gheheughenis? Ghy spot'er mee, seid' ick. 'k Doe seker niet, antwoordde hy, en om u uit den dut te helpen, sal ick u segghen, dat het dat; Brabandsch Diertje is, daar Izabel mee na boven gingh, om het op te schicken. 'k Zou 't gelooven konnen, zeid'ik, dat de verandering soo geweldig groot niet en was? want die Brabantsche, daer ghy afspreeckt, was bruyn sonder eenige vermenging van rood; deese daer en tegen is soo blank als de sneeuw, en heeft de schoonste roode wangen, die mijn oogen ooyt ghesien hebben. Wat overeen-komst is 'er derhalven tusschen deese twee? 't Is evenwel deselve, hernam myn Leidsman, en alle veranderingh, dieghy 'er aansiet, is maar gheleend. De lokken, vervolghde hy, welcke gy over haar voorhoofd siet hanghen, en die 't Amsterdamsch HOERDOM 49 HOERDOjl 49 die maar slechts van bokken hair gemaakt zijn, zyn daar om twee oorsaaken geplaatst, eerstelijk om een wilde en Jufferlijke swier te geeven, en ten anderen om de mismaaktheit van haar voorhoofd, dat veel te leeg is, te bedekken; de blankheyt vorders, die u zoo wel aanstaat, is niet anders als blanketsel, en de roodheyd van haar wangen en van haar lippen heeft ze 't Spaansch Papier dank, te weeten; kortom, 't gantsche aangezigt is gelijck dat van een geschilderd beeld, 't welk al haar schoonheid aan de verw schuldigh is. Wat is dat. voor een ding Spaans Papier, vroegh ik; 't zijn kleine blaadtjes papiers, antwoorde hy my, daar een koleur op legt, dien ik niet beter gelyken kan, alsby de rug van een Goudetor, doch onder dit verguld is een aangenaam rood verborgen, 't geen met een weinigje nattigheids op eenige plaats gestreeken zijnde, zo- danig 't Amsterdamsch HOERDOM 50 danig een koleur van sich geeft, gelyk gy op de wangen van dit Juffertje siet. Om nu de uatuur volkomentlijk na te bootsen,doet men dit rood met een natte vinger allenskens soo seer verdwynen, dat men d' afscheidingh tusschen 't gedagte rood en 't wit van 't vel of van 't blancketsel niet bespeuren kan 'k seg van 't vel of van 't blanketsel; want die uyt sich selven blank genoegh zyn, sullen selden blanketsel gebruyken, vermits het allengskens 't aangesicht veranderd en geel maakt, maar meest altemaal dienen sy sich van dit Spaansch Papier. Is het mogelyck, seid ick, dat men iemand in soo weynigh tyds so seer kan doen veranderen? Maar vroegh ik vorder, hoe lang, kan deese geleende schoonheid wel stand houden? Ten uitersten niet lanqer als vier-en-twintig uuren, antwoordde myn Leidsman, en soo se by 't vuur gaan sitten, geen ses: want de 't Amsterdamsch HOERDOM 51 de hette van de vlam doet het in de. huid indroogen, maar 't rood isal vry bestandigh, en sal syn luister door het vuur niet verliesen. Ook moet men sich, geblanket sijnde, wagten van sweeten, want ander openbaard sich terstond het bedrog door eenige strepen of naden, die door de vochtigheid en scherpe siltigheid van 't sweet veroorsaakt worden. Wijders, vervolgde hy, kan het blanketsel niet veel schoonheids mededelen, als aan de geenen, die glad van vel sijn, en geen mismaakte deelen in hun aangesicht hebben, gelijck een al te groote of gebogchelde neus, een wijde mond, omgekrulde lippen, en meer diergelijcke dingen; want wat degenen belangd, die pokdalen hebben, terstond kan men het bedrog bemerken, vermits het blanketsel sich op een oneffene huid niet vleyen wil. Anders is 't een goede hulpmiddel voor die al te bruin sijn, en vee- 't Amsterdamsch HOERDOM 52 veele, die van natuure lelijk waren, hebben door deeze vond, en door hulp van het Spaansch papier lange jaaren voor schoon gegaen. 'k Moet bekennen, zeid ick, dat het al een aartige pracktijk is, en ik wil wel gelooven, datter al menig door bedrogen word, inzonderheyd zoo ze dit water niet lang bevaaren hebben. Zoo is 't oock hernam hy; maar sult gy niet lachchen moeten, vervolgde hy, over de dwaasheyt van deeze Fransche -Heeren, die haar sulck een eerbiedigheyd bewijsen, wanneer ik u gezegt sal hebben, dat dit schone Juffertje zich van de soldaten, die t' Antwerpen op 't Kasteel in bezetting leggen, menichmaal voor een schelling heeft laten gebruiken, en dat zy 't Fransch, 't geen gy haar soo naturelijk hoord spreecken, meestendeel geleerd heeft van een Franschman, die in Braband met; een fiool op de boere kermissen gaat 't Amsterdamsch HOERDOM 53 Gaat speelen, met den welke zy drie jaaren huis gehouden had? Mag ik dat wel voor waerheid aanneemen? vroeg ik hem met een groote verwondering. ]a gewisselijck, zeid hy, want ik sal u geen dingen zeggen, of ze zijn in der daad zoo gebeurd, Naderhand, liet hy zich vorders hooren, heeft zy een seker Heer te Brussel zoo ver weten te betooveren, dat hy haar onderhield, en van alles versorgde, wat zy van nooden mochte hebben: maar 't duurde niet seer lang, want bespeurende, dat sy hem geen woord hield, en dat zy zich van een iegelijck gebruiken liet, sneed hy haar af, en kwam 'er sedert nooit meer na omkijken. Na die tijd heeft ze noch in drie of vier Hoer-huyzen, soo te Brussel als 't Antwarpen gewoond; en nu ze lang genoeg gebezigd is (want hoewel ze noch niet seer oud is, heeft ze echter dese negotie al over de seven jaaren ge- 't Amsterdamsch HOERDOM 54 ghedreven) sal ze hier noch voor een Meisje gaan, dat eerst over een maand vijf of ses aan den dans is gekomen. 'k Had nooit ghedacht, zeid' ik, dat het 'er soo wonderlyck toeging, als ik nu wel zie. Dat 's 't noch niet al, hernam myn Leidsman, gy zult op andere plaatsen wel vreemder dinghen zien; want dit huis is noch al een van de besten, en daar de minste onrechtvaardicheydt geschied; maer ...... Hier vvierd hy gestoord door een gheschreeuw, dat 'er by de Schoorsteen ontstond. Dat 's nu al de derde maal in de tijd van twee avonden, zei een Juffertje met een swarte zijden Tabbaard aan, dat je me die pots ghespeeld hebt; maar 't zal 'er by get niet by blyven, al zouden wy 'er eens helder om plockhairen. Daar kunt ghy uw believen van doen, zei d' andere, die insgelijks op zyn Juffers gekleed was; 'k ben 'er niet bang voor, en als je wat te zeggen hebt, zoo spreek 't Amsterdamsch HOERDOM 55 spreek me buiten de kamer. Wat Duivel is daar weer te doen? riep de Waardin; moet jy lui dan altijd kwesty hebben? Oordeel eens, of ik ongelijk heb, Juffrouw, zei degeene, die eerst gesprooken had, daar heeft ze alweer tegen een Heer, gaan zeggen, dat ik ongesond ben, en dat is nu de darde al in twee avonden tijds; ten minsten dat ick er anders een Dukaton of twee by opgestooken zou hebben. Wel't is de waarheid Juffrouw, zei d' andere; want de kleyne Blond heeft 'er noch onlangs een kwaad mes afgehaald, en hoe Dikkertje ghesteld is, daer zou die Barbier wel af weeten te spreken, die daer eventjes weg gegaan is. Hou me den baerd alle bei, zey de Waardin, of ik zal je by den arm de deur uit setten en nooyt weer plaets in mijn huis vergunnen. Stracks sweegen deese twee Schepsels stil; invoeghen dat men hier lichtelijk uit bespeuren konde, dat zy 't Amsterdamsch HOERDOM 56 zy zich aan dit huys al vry wat gelegen lieten zyn. Zou dat waer weesen, zeid' ik tegen mijn Leidsman, dat het zoo sober met dit Iuffertje geschaapen staat? En laat men dan noch toe, dat 'er zich iemand mee gaat vermenghen? Daar zien de Waardinnen dickwils niet veel na, antwoordde hy, inzonderheid soo 't niet van de beste kalanten zijn, anders sullen zy iemand noch wel waarschouwen, om den dagelijckschen penningh niet te verliesen, maar zijn 't vreemdelinghen, of luiden die 'er maar by hooy en by gras eens komen, die laaten ze maar toe stooten, is 't mis, soo is 't een lukje, en valt het anders uit, men zoekt hen wijs te maaken, soo z'er over komen klaaghen, dat ze droncken zijn gheweest, en dat ze sich gheforsseerd hebben, of dat se omtrent de zelve tijd by noch een ander Vrouwmensch gheweest hebben, en dat se nu niet weten, wien ze 't Amsterdamsch HOERDOM 57 se de schuld sullen geeven. Duysend diergelijke loopjes hebben sy altyd gereed; want het leven der Hoeren en Hoere-waardinnen is vol van bedrog en valsheid. Dit is de oorsaak, vervolgde hy, dat 'er soo menig een Hoerrje in t smeer bed geraakt, dat anders met een kleyntje wel te te helpen sou wesen, want dewyl de de Waardinne se gebruyken laaten, 't sy se gesond of ongesond syn, om geen gelegentheyt van geld te winnen voor by te laaten gaan, hoewel de Barbiers hen menichmaal tydelyck genoech waerschouwen, verargerd het kwaad allenskens soo seer, dat sy eyndelyk, soo se niet levendig verrotten willen, genoodsaakt syn sich op een seer erbarmelyike manier te laaten helpen. Maar laat ons nu op een ander plaats gaan, seide hy want alles wat hier gemeenlyk te doen valt, hebt gy nu al gezien. Wy gingen dan ter kamer uit, en wandelden na 't Amsterdamsch HOERDOM 58 Na 't voorhuis toe, daer ick een sterke lugt van paarde stront in de neus kreeg; 't geen my aen mijn Leidsman vraagen deed, waer die van daan kwam? Zie daar achter de deur maer eens, zeide hy, gy zult, het dan wel weeten. 'k Deed zoo, en zag daar ettelijcke drollen leggen, die noch rookten. Buiten twijffel zal dit ook al niet sonder geheimenis wezen, seid ik, want ik geloof niet dat de Waard of de Waardin dwaas genoeg is om sonder oorzaak ,t huys met stront te bevuilen. Gy hebt gelijck, berichte hy my; maar op dat gy d' oorzak weten moogt, zal ik u seggen, dat meest alle Hoerwaarden en Hoere-waardinnen een vast, geloof hebben, dat deeze stront geluk en neering by brengt; doch-gy moet 'er dit by weeten, dat ze vlak voor het huis gekakt, en terstond zoo warm achter de deur gelegt moet worden, of anders is ze 't Amsterdamsch HOERDOM 59 ze zonder werking, ten minsten volgens hun gevoelen, 'k Kan evenwel niet gelooven, zeid ik, dat de neering aen zulcke vodderien gebonden is. Gantsch niet, hernam hy; maar daar is geen volck in de weereld, dat zoo overgeloovig is, en dat zich vreemder en onnatuurelijcker dingen laat wijs maken. De zelve werking verwachten zy ook van een hoefyzer, 't geen gevonden of gestolen is. Dit word in een Gemeenen Haard onder in de kolck gelegt; maer later vry tien jaaren langh vuur opgestookt worden' zoo 'er om geen andere oorzaack neeringh komt, 'k ben wel verzekerd, dat z'er om deezen niet komen en zal, ten zy wy voordeel zien in hem by deeze zondige gevoelens te houden, om ze des te vaster in onze strikken te krijgen; want in zulk een geval stuuren wy'er nu en dan wel eens een mensch, die van 't Amsterdamsch HOERDOM 60 van het pad des deuchts afgeweeken is; doch 't is nu al lang geleden dat wy ons met deze vodderyen zeer weynig bemoeyd hebben, want dit Volckje vervloekt haar ziel en zalicheydt om de minste oorzaak menichmaal, dat ze ons niet wel ontgaen konnen. 'k Zou u noch al meer van dusdanighe middelen konnen opnoemen, die altemaal tot een selve einde gebruikt worden; maar ze zijn te belahchelijck, en ze verdienen niet, dat men 'er zijn tong zoo langh om roerd. Dus pratende waaran wy in de zelve straat voor een huis gekomen, daar wy niet in konden gaan, zonder een heck t'openen, 't geen in d' openingh van de deur stond, en daer een schel aan vast gemaakt was, om den Hospes te waarschouwen, al, 'er volck in kwam; maar mijn Leidsman wist alle deuren en sloo- 't Amsterdamsch HOERDOM 61 slooten open te doen, sonder het minste gerucht te maaken. Uit het voorhuys traden wy terstond in een groote veirkantige kamer, die door eenige glaaze raamen over dag het licht van de straat ontfing; maar zoo ik een geraas gehoord had ter plaatse daar wy van daen kwaemen, hier gingh 't noch eens zoo slirm want een Orgel, 't geen in de eene hoek van de kamer stond, maekte zulck een sterk geluyd, dat men malkander nauwelijcks konde hooren spreeken, doch,t duurde niet seer lang, vermits den genen, die de blaasbalk trock, van den Hospes geroepen wierd, om op de Wijn kelder te passen, dewijl de Meid om een boodschap gegaan was. Hoe! zeid ik tegen mijn Leidsman, gebruikt men sulke Instrumenten ook in deese plaatsen; 'k Meende, dat men sich maar alleenlyk in de Kerken daer af diende. Daer zijn 'er eenigen, gaf hy my ten ant- woord, 't Amsterdamsch HOERDOM 62 woord, die dusdanige kleine Orgeltjes in hun huisen hebben, hoewel ze niet toegelaaten behoorden te worden; maar deeze Messieurs neemen de gantsche hand, als men hen maar alleenlik een lid van een vinger aenbied, en aldus kruipen dusdanige ongeregeldheden allengskens soo diep in, dat men se naderhand seer beswaarlijck weer te recht kan helpen, Toen de Speel-huizen in Amsterdam eerst opgerecht wierden, vervolgde hy, wierden ze Meniste Bruiloften genaamd, om dat men 'er een eerlycke en vermaakelike tijd-korting kon vinden, Fatsoennelycke Burgers gingen 'er met hun Vrouwen, en die een Vrijster ten Huwelijck aanzogt, soo hy geen Man van d' aldergrootste staat was (want de sulcken waren te groots om met Juffers in een burgelijck Gezelschap te komen) zou getoond hebben, dat hy sich 't vry-en gantsch niet verstond, soo hy zijn 't Amsterdamsch HOERDOM 63 Zijn liefste niet in een Muziek-huys gebragt had, waer van men 'er toen maals maar een stuck of twee vond, Ondertusschen enige Hoertjese van hun Pollen insgelijcks in deeze huisen gebracht geworden zijnde, lieten zich voorstaan, vermits 'er veel jonge lieden kwamen, die door het bekoorlijcke geluid der Fioolen en klavecimbels verlokt wierden, dat by deeze Manier van tappen een groot voordeel gedaan zou konnen worden. Straks waaren 'er Waerden die hard aan 'r werk sloegen, en Muzikanten aannamen; 't geen hen zoo wel gelukte, vermits zy een Vrouwmensch of twee hielden, die met dansen en hoerachtige ghebaerden de Messieurs wisten aen te lokken, dat'er allenskens meer van deeze Huisen kwamen, en dat men in plaats van een Juffertjen of twee in de kamer te laaten komen, 't getal hand over hand soo zeer deed aangroeyen, dat'er tegen- woor- 't Amsterdamsch HOERDOM 64 woordig menichmael vijftien of zestien op een avond compareeren; invoegen dat de man gemeenlyk een vogeltje kan krygen, dat 's te zeggenin huyzen, daar de neering van man volk soo ongemeen groot niet en is. Zelfs is het soo ver gekomen dat 'd eerste huyzen, daer ik gezegt heb dat eerlycke lieden verkeerden, en daar men zich met hoeren en zulck geschoor niet bemoejen wilde, 't eenemaal alle neering verlooren; sulcks dat ze moeite genoeg hadden om 'er de mond by op te houden. Dewyl 'er nu onder dese nieuwe Tappers waren, die zich, inbeelden, dat een Fiool niet geluids genoegh maekte om het volck in huys te lokken, begon men Orgels te stellen, en sedert die tydt zijn 'er noch hier en daer van deeze Instrumenten gebleeven: Terwijl mijn Leidsman my van deeze dingen onderrechte, liet ik 't oog eens rondom gaan, en zien- de, 't Amsterdamsch HOERDOM 65 de, dat 'er niet als burgelijcke Meisjes zaten, - benevens vijf of zes bedaagde Vrouwen, daer Mannnen zonder drank met pijpen in de mond by saten, vroegh ik hem, om wat oorsaek men deeze lieden daar leed, sonder dat 'er na ik sien konde, voordeel afkwam, en waerom ik hier soo wel geen Juffertjes sag, als daar wy van dan gekoomen waren? 't Gaat over al niet even eens, antwoorde myn Leidsman; op deeze plaats heeft men de meeste neering van Schippers, Bootgesellen, en diergelycke luiden; en, vermits dit volck met de Jufferlyke swier niet om kan gaan, geeft men se Meisies, die byna even eens ge- aard en gemanierd sijn, als zy, dat's te seggen, die vermaak scheppen in afgryselyk te vloeken, in ongeregelde seden en in sich soo seer met wijn t' overladen, dat se dikwils hun huis nauwelyks weeten te vinden. 't Is waar, dat se doorgans veel 't Amsterdamsch HOERDOM 66 veel moeten doen om de Waard en de. Waardin te vriend te houden; maar 't is ook waer, dat se uyt zich zelven meest altemaal geweldig tot zuipen en swelgen genegen zyn, en dat ze een groote eer stellen in anderen daar in t' overtreffen. Wat die bedaaghde Vrouwen, en die Mannen belanghd, die daar sonder wijn zitten, vervolgde hy, dat zijn altemaal Kochels of Hoerewaarden, en Hoere-waardinnen, by de welken deeze Hoertjes woonen, en die vast op passen; dat ze niet wegh komen te loopen; want ghemeenlijck zijn deese Dochters geld aan hen schuldigh, waer boven zy noch doorgaans 't een of 't ander van hun kleederen aan hebben, en dit is d' oorsaeck dat ze gestadigh bedught zyn, dat ze voort sullen spatten, en niet sonder reden; want ghemeenlijk sullen deese Diertjes daar gheen gelegentheid toe verlooren laeten gaen, dewyl se zich nooit 't Amsterdamsch HOERDOM 67 nooit gaauwer, als op deese manier, van hun schulden ontlasten konnen. Vorders zijn meest alle deeze Waardinnen, voeghde hy daer by, selfs hoeren gheweest, en daerom weeten ze best wat 'er op den haspel loopt. Dat sou men aen de kleedingh niet oordeelen, zeid ik, vermits ze altemael soo stemmig zijn, als of ze Menist waren. Ghy hebt gelijck, sei mijn Leidsman, maar ick sal u d' oorsaeck daer afseggen. Dewijl deese dieren meest altemael aen Matroosen, en sulck slagh van volck komen te trouwen, moeten ze sich nae de dracht van hun Mannen schiken, en terstond alle strikjes en kwikjes achter wege laeten, 't gheen se te lighter doen, om aan hun Confrateressen alle gelegentheid van opspraek en achterklap te beneemen, want hoe langer een Vrouwmensch de hoer ghespeeld heeft, hoe eerlijker zy weesen wil, als ze ghetrouwd is, en al houd 't Amsterdamsch HOERDOM 68 houd zodanigh een het snoodste hoer-huis, dat 'er ooit ghehouden kan worden, sal haer eerste woord echter altijd weezen, dat ze een eerlycke Vrouw is, en dat'er niemand iets op haer te segghen weet; want deese Schepsels beelden zich in, dat d'eer alleen gheleghen is, in sich van niemand, als van hun Mannen, te laaten ghebruicken, en dat men vorders, zonder d' eer in 't minst te krencken, alles doen mag, wat men wil, al maackte men enkel zyn professie van lieghen en bedriegen, ghelyk deese waardinnen door den bank doen. Maack daar eens wat plaats, riep de Waard; even soo als mijn Leids- man deeze laatste woorden geeindighd had, en laat Mary eens wat zand brenghen. Terstond keerde ik 't hoofd derwaarts, en zagh twee Vaarens-gezellen teghen over malkander staande, die ieder een jongh Diertje by de hand hadden. Stracks be- 't Amsterdamsch HOERDOM 69 begonden de Muzikanten iets op te speelen, 't gheen ick nooit meer gehoord had, op welckers geluid deese vier zich gelijker hand begonden te beweegen; maar een oogenblik daarna, zag ick dat de twee hoertjes stock-stil bleeven staan, en dat de Venten ondertusschen voort voeren met dansen; doch niet langh had dit gheduurd, of deese laetsten stonden stil, wanneer de Meysjes ondertusschen hun beenen roerden, maar op een soo vreemde manier, dat, hoewel ick niet t'eenemael onervaren in deese kunst ben, ick 'er echter gantsch niet af begrijpen kon; te meer, wanneer ick zagh, dat de Matroozen, na dat de Meisjes, kruiswijs teghen over malkander, ghedanst hadden, daer een maal. of twee mee rondom spronghen, en vervolghens ieder die van zijn party namen; daar ze stracks weer mee op de zelve manier be- gon- 't Amsterdamsch HOERDOM 70 gonden te huppelen, als van te vooren. Wat 's dit doch voor een manier van dansen, vroegh ik aen mijn Leidsman? Op deese manier, antwoordde hy my, dansen de Pluggen, waer af ik u ghesproocken heb terwijl wy in't ander huis waren, en 't gheen ghy nu siet, vervolghde hy, is maer een gemeene dans; maer men heeft 'er onder, daer zulcke vreemde swieren inkomen, en die zulck een rasheid vereisschen, dat men 'er in 't koudst van de Winter wel een sweetje uyt kan haelen. 'k Wou dat die Venten al ghedaen hadden, zeid'ick, want ik mag dat maelen niet langher voor mijn oogen zien. Ghy zult evenwel noch wat ghedulds moeten hebben, hernam myn Leydsman, vermits deeze Messieurs nooit eer op houden voor dat ze drie deuntjes ghedanst hebben, 't geen de gheregtheyd is, die'er in alle dans-huvzen toe staet, en zoo langh als deese drie deuntjes noch 't Amsterdamsch HOERDOM 71 noch niet uitgespeeld zijn, mag'er niemand anders op de baan komen, ten .waer zy zulcks toe wilden laaten (want men mag 'er uytscheiden als men wil) en in zulk een geval gaet den genen voor, die 't eerst tegen den Speelman van dansen gesprooken heeft, welcke ordre zeer stiptelijck achtervolgd word. Die politie is seer goed, zeid ick; maar 't geeft me wonder, dat se zoo wel onderhouden word, dewijl, ghelyck gy my geseid hebt, deese luiden soo geweldigh rouw en beestagtigh van manieren vallen. Zoo eerlijke luyden sich met dusdanigh dansen bemoeiden, sey myn Leydsman, souden deese Ordonnantien onghetwyfeld wel haast verbroken worden, maer dewyl men den Pluggen deese kunst behouden laat, sullen se niet licht veranderingh daar in gedoogen, vermits hun Republijk daar een groot nadeel by zoude lyden. 't Is waar, dat'er een party laf 't Amsterdamsch HOERDOM 72 lafbekken zijn, die zich soo wel op dansen verstaan, als de beste Plugghen; maar de zulcken, hoewel se op de mode gekleed, en Zoonen, van fraaje luiden zijn, konnen echter niet als voor Plugghen aanghesien worden, dewijl hun zeden t' eenemaal onbeschaafd en plughagtigh zijn, en dat men, om van iemand t'oordeelen, niet op het kleed, maar op het ghemoed moet zien. Terwijl wy dus met malkander stonden te praaten, hadden deeze vier een eynd van hun dansen gemaackt, en sich weer met hun liefjes aan de tafel ghevoegd, daar terstond in plaats van witte, roode wijn gebragt wierd, want de Hoeren beghonden nu lekker, en de Matroosen door het huppelen en springen soo sat als beesten te worden, sulcks dat het hen niet scheelen konde, wat'er binnen gebraght wierd, vermits een ieder om't seerst op 't Amsterdamsch HOERDOM 73 op sijn geld snorkte, gelijck de dronke lui gameenlijk doen, insonderheyt die 't niet wel weeten .te besteden. Stracks bracht men 't aan de Kochels en Waardinnen, daar dese Vroului by woorden, en deese dronkken de Musikanten toe: invoegen dat 'er in een oogenblik al ettelijke pinten leeg raakten, maar als de Bootsgesellen daarom echter niet op en hielden, en dat de Hoeren soo veel wijns niet verswelgen konden, zonder overstallig zat te worden, zag ick dat zy ze by gantsche roemers onder de tafel gooyden; waar toe zy een aartige list gebruykten. Zy greepen de Bootsgesellen, die dicht beschoncken waaren, om den hals, en veinsende hen te willen kussen en streelen, gooten zy onderwijl de wijn onder de tafel, daar de Meid wat zants strooide, op datse niet spatten, en dat het bedrog te minder bemerkt zouden worden; want ter- 't Amsterdamsch HOERDOM 74 Terstond trok het sand de wijn na sich; invoegen dat 's in een oogenblick onsichtbaar geworden was. Wat godloosheydt is dat, seyd' ick dat men de wyn, daar een arme Zieke dikwils soo seer na verlangd, dus weg giet, even of het water was? De Meening is arger als de daad selve, sei mijn Leidsman; want, dewyl het de snootste wijn des weerelds is, en dat men 'er naaulijcks een pint af kan drincken, sonder dat men des anderen daags, een onverdraaghelijcke hoofd-pyn gevoeld, behoorde se altemaal weg ghegooten te worden, maar niet op soodanig een wys, gelyk deese Beesten doen, want dat sy se wegh gieten, geschied niet, omdat de Wyn niet en deughd, maar om twee andere oorsaacken, te weeten, eerstelyck om dat se nier meer verdraagen konnen, en dat se vreesen al te dronken te zullen worden, en ten anderen om de Waardin te vriend te 't Amsterdamsch HOERDOM 75 te houden, want zoo ze weigerden te drincken, 't zy onder wat voorwendigh het oock weesen moght souden ze terstond verstooten worden. Na dat dit zuypen en 't plenghen van de wijn noch ettelijcke tyd geduurd had, stond dit schoone ghezelschap op, om voort te gaan; maar de Vrouw van den huize stelde zich met alle magt daar tegen; wat duivel zou hier noch langher worden! riep zy met een verstoord ghelaat, 't is noch naauwelijks negen uuren, en ghy zoud alreeds wel met het volk willen weg gaan. Neen neen, vervolghde zy, men moet daar een weynigje zorgs voor draagen; elk wat wils, zoo gaat het 'er alderbest. De Bootsgesellen, die ondertusschen een gelagh van acht guldens en ettelijke stuivers betaald hadden, begeerden met gheweld, dat de Hoeren met hen zouden gaan; maar deezen de gramschap van 't Amsterdamsch HOERDOM 76 van de Waardin ontziende, hadden zich weer ter neer gezet, en zeiden, dat ze noch een uurtje, of anderhalf wagten moesten, en dat ze dan saamen heen souden marcheeren. 't Scheelde zeer weynig, of hier sou een grood geweld uyt ontstaan hebben; maar de Matroosen, die bek op de Meisjes had-den, lieten sich eindelijck door der selver vleyerien geseggen, en vielen op 't nieuws aan 't zuypen. Hoe! zeid ick tegen mijn leidsman, moghen deeze Vrouluy niet gaan als 't hen te pas komt? Neen zy geensins, gaf hy my ten antwoord, want dewijl men hier geen Hoer-huys houd dat 's te seggen, dat men 'er geen byzondere kamers geeft, en dat men niet toe en staet dat 'er onkuisheyd gepleegd wordt (want het is anders genoegsaam Hoer- huys houden, te dulden dat'er alle avonden zoo veel Hoeren op de vloer komen ) zijn deese Vrouw- 't Amsterdamsch HOERDOM 77 Vroului gehouden, voor de vryheyd welcke zy hebben van hier te mogen komen, ten minsten tot elf uuren toe te zitten zuipen, soo veel als het lichaam immers verdraagen kan, eer ze iemand na hun huys mogen sleepen, daar ze dan van nieuws op, om de Waardin, daar ze by woonen, wat penningen in de beurs te jaagen, weer soo lang moeten swelgen, tot ze dikwils soo sat na bed toe gaan, dat ze alzoo veel gevoels hebben van 't geen men hen doet, als of ze van hout gemaakt waaren; invoegen dat 'er naauwelijcks armer dieren in de gantsche weereld zijn, als deese Hoeren; en hier voor genieten se niet anders als de vrye kost. Wat het geld belangd, dat ze met hun achter-wangen verdienen, daar van zijn ze gehouden een tanto aan de Waardin te geeven, daar se by in de kost zyn, 't zy een vierde deel, een derde deel, 't Amsterdamsch HOERDOM 78 deel, of ook wel de helft, na dat zy met deese vervloeckte Wyven over een konnen komen. Voeg hier by datze by na nimmermeer overdagh mogen uytgaan, vermits de Waardinnen, die hen gestadigh met deeze en geene vodderyen in de schuld weeten te houden, inzonderheyd soo ze een weinigje goelijck zijn, altijd vreesen, dat ze een slippert sullen maaken, soo zy ze niet in' t oog houden; en oordeel dan eens, of 't niet beter sou zyn, datze de handen uyt de mouw.staken, en datze d'eerlycke luiden gingen dienen, als dat ze sich door hun verfoejelijcke luyheid in zodanigh een slaaverny werpen. Maar zijn 'er geen onder, vroegh ick, die op sich zelven leeven, en die een kamertje; of soo, iets diergelycks tot hun ghebruick hebben? Ja, hernam hy; maar ze zyn seer dun gesaaid, en ze konnen selden soo ver geraaken, dat'er een bed, en een stoel of twee kan over- 't Amsterdamsch HOERDOM 79 overschieten, Onder sooveel, als gy'er hier in de kamer ziet, vervolgde hy, zijn 'er maar twee; die houden samen huys, en noch is 'e, naauwelijck zoo veel, dat zy 'er een kamertje, 't geen omtrent twaalf voeten in zijn vierkant heeft behoorlyck me stoffeeren konnen. Maar onder de sulcken, gelyk wy in 't ander huys gezien hebben, zyn 'er wel, die een eerlyck man voor een nacht of twee logement op een goed bed beschikken konnen; doch 't zijn gemeenlyck al oude paarden die by ondervindigh geleerd hebben, dat een Hoertje niet veel op kan doen, zoo lang als se by een Waardin woond. Niet te min verscheelen de Waardinnen geweldigh veel; want de geenen, die Jufferlycke Hoeren houden, en die zich voor kost en dranck betaalen laaten, trekken gantsch niet van het geld, dat de Juffertjes met hun zuuren arbeid verdienen, en heb- 't Amsterdamsch HOERDOM 80 hebben 'er oock zeer weinig gebied over; echter d' eenen meer, en d' ander minder, na dat de Huizen bekalant zijn, want men heeft 'er die over dag niet op straat mogen komen, om den gebuuren door de wildheyt van hun kleeding in geen quaad vermoeden van hun huishouding te brengen, vermits 'er veel van sulcke Waardinnen zijn, die gaarne voor eerlijke luiden souden gaan, 't geen te lichter te doen valt, door dien de meesten niet opentlijck tappen, en dat men noch kannen noch glasen in hun huisen siet; andere nemen 't zoo naauw niet, en laaten de Juffertjes gaan, waar 't hen beliefd, inzonderheid zoo ze hen geen geld schuldig zijn; maar die den Hoeren de kost kwansuis voor niet gheven, voeren 'er een volkomene heerschappy over, en durven 'er by wylen wel dicht op kloppen zoo ze maar 't minst tegen hun zin doen. Dat 't Amsterdamsch HOERDOM 81 Dat komt me wat vreemd voor, zeid' ik, 'k meende dat alle Hoertjes de kost by hun Waardinnen voor niet hadden; want me dunckt, dat ze die ghenoegsaam betaleren met al het zuipen, 't gheen ze tot der selver voordeel moeten doen. Gy verstaat het gantsche werck niet, hernam mijn Leidsman; maar op dat gy 'er volkomentlijck van onderreght mooght zyn, zal ick't u gaan uytleggen; luyster maer naerstig toe. De Juffertjes, vervolghde hy, welke gy in 't andere huis ghezien hebt, en hoedanighen gy 'er noch meer zult zien, woonen altemaal, uytgezonderd eenige weynigen, die selve kamers hebben, in Huisen, welke men Stille Huizen noemd, ter oorzaack dat men 'er niet opentlyck tapt, en dat men niet anders kan zien, of deese Huizen worden van fatsoenelycke Burgers bewoond. Hier gheeven ze ghemeenlyck twintigh of vijf-en Twin- 't Amsterdamsch HOERDOM 82 twintigh stuyvers ter weeck voor slaap-geld, en doen vorders hun eyghen kost maar indien ze by de Waardin in de kost zijn, ghelyck wel 't meest gheschied (want men heeft verscheiden van deeze Waardinnen, die gheen Dochters buyten de kost by zich willen hebben) geeven ze alle weeken, voor slaapen eeten en drincken, een dukaton, of vier guldens, na dat 'er neeringh is. Dewyl nu een Vreemdelingh, ter oorsaack dat hy 'er gheen kannen en glaasen ziet, in deese Huyzen niet verkeeren kan, sonder daar eerst door den een of den ander in ghebracht te zyn gheworden, vervoeghen zich deese Juffertjes des avonds na de voornaamste Speel-huyzen, daar ieder dan haar best doet om op het scheyden van de marckt iemand mee -te sleepen. Als ze dan met zulck een t'huys-komen, ghebeurd het dickwils dat 't Amsterdamsch HOERDOM 83 dat 'er maar een kannetje wyn gedroncken word, en dat de twee Geliefjes vorders na bed gaan voor welcke vryheid de Waardin des morgens een zekere penning krygt, 't geen bedde-of kamer-geld genoemd word, 't zy een dukaton of een rycks-daalder, of ook wel een halve duckaton, na dat de Mersieurs rijck of mild vallen; maar indien 'er des avonts een gelag geset is, dat moet buyten betaald worden, en men reguleerd dan gemeenlyck het bedde-geld na . de verteeringh die somtijds wel so hoogh loopt, dat 'er dan kwamsuis niet eens af gesprooken word; doch men heeft het daarom niet voor sunst, vermits 'er de Waardin een mingelen of anderhalf te meer voor aanteken. Die nu wat wyzer zyn, gaan maar terstond met de Juffertjes na bed, en voldoen des morgens voor de herberging,. Zelfs heeft men 't Amsterdamsch HOERDOM 84 men 'er wel onder deeze Juffertjes die, hoewel ze in de Speel-huizen, om de Waardinnen te vriend te houden,, dickwils zuypen, dat 'er d' ooghen traanen, menigmael ter plaatse, daer ze woonen, naauwelycks de mond aan een glas wyns willen zetten, dewijl ze ghelooven daar niet toe gehouden te zyn, als betaalende voor 't gheen zy eten en drincken; maar zijn se de Waardin wat genegen, zoo zullen se wel een weinighje tot haar voordeel doen, te meer, dewyl se, na de neering, beeter of slechter spijs op tafel krijghen. Hier uyt kunt gy nu wel bespeuren, dat deezen 't vry wat ghemakkelijcker hebben, als die de kost kwansuys. voor niet hebben, dewyl ze niet ghehouden zijn zich zoo zeer met dranck t' overlaeden; en ondertusschen betaalen deeze rampzalighe Schepsels, 't gheen sy nuttigen dikwils duur genoeg; want zoo zy een mael drie of vier in de week 't Amsterdamsch HOERDOM 85 week ghebruikt worden, schiet 'er ten minsten van het loon zo veel voor de Waardin over, daar se iemand, welckers maagh door het zuipen bedurven is, en die by ghevolgh niet zeer veel eeten kan, een dag vijf of ses de kost voor kan geeven. Ten anderen worden, deese Juffertjes noch nu en dan uytghehaald. By voorbeeld, zoo'er vier Messieurs op eenighe plaats komen, om eens vrolyck te weezen, en dat 'er op deese plaats maer twee dogters woonen, zoo dienen 'er noodsaakelyk noch wel twee byghehaald te worden, en deese believingh hebben de Waardinnen voor malkanderen. 't Gheld nu dat se hier krijghen; behoeven se niets van uyt te keeren, als alleenlijck aen de Koppelaarster, of aen de Meyd, die hen ghehaald heeft, van een Dukaton een schellingh, van een rycksdaalder vyf stuyvers, en zoo vorders, wel meer, maar niet min- 't Amsterdamsch HOERDOM 86 minder; want dit loon staat 'er precys toe, en deeze orders worden zoo stiptelijck achtervolgd, als of 't Keizers geboden waren. Aldus kunnen de Juffertjes op verscheidene plaatsen geld winnen, eerstelijck daar ze woonen; ten anderen in de Speel-huyzen, daer se loopen; en ten darde op alle plaatsen daar ze gehaald worden. .Deeze Wurmen daar en tegen, te weeten die hier hun verkering houden, zyn 'er vry wat slegter aan; want hier valt niet te doen; daar ze woonen, zoo de Waardinnen niet in 't openbaar tappen, gelyck er veel zyn, komt geen volck.als dat z'er zelf brengen (want die 'er eens geweest is, zal 'er niet licht weer komen, vermits de rekenig gemeenlyck te hoog loopt) en zoo ze eens op een ander plaats gehaald worden, 't geen zeer zelden gebeurd, moeten, ze de helft van 't geen zy verdienen aan hun Waar- 't Amsterdamsch HOERDOM 87 Waardinnen uytkeeren, voor dat hen die de vryheid vergund hebben van hun lichchaam te laaten ghebruicken. Maar hoe komt het dan, vroegh ick, daar de Iuffers ghelegentheid hebben om zoo veel gelds te verdienen, dat ick u in dat andere Huys hoorde zegghen, dat ze somtijdts uyt armoede zich met scharbier moesten belyden! Ghy verstaat mijn redenen niet wel, zey mijn Leydsman; 'k zegh, dat ze groote ghelegentheyd hebben om geld te verdienen in vergelijkingh van deeze naackte Swaluwen; vorders is 't al gheen goud, dat 'er blinckt; want het gebeurd dikwils, dat ze in een tyd van veertien dagen niet ghebruickt worden, voornaamentlijck zoo ze te langh in een Huys verkeeren of woonen, en dit is d'oorzaak, waarom een Hoertje somtijds eens van woon- en loop-plaats veranderen moet; want als se erghens nieuw zyn, hoewel ze al 't Amsterdamsch HOERDOM 88 al ettelycke jaaren onder de man gegaan hebben, konnen ze noch somtijds wel wat verdienen. Ten anderen is 'er al vry wat van nooden om de staat te voeren, en zig van alle noodwendigheden te konnen versorgen, gelijck van kleederen kanten, krollen, stricken, blanketsel, en meer diergelijcke prullen; en, hoewel deeze dingen selden van een groote waardy zijn, komen ze echter al vry wat gelds in 't jaar te beloopen, dewijl ze meer afgerost en versleurt, als af gedraagen worden, en dat se daer en boven, zoo ze voor Hoertjes van fatsoen willen aengesien sijn, wel altyd eenige verandering dienen te hebben. Zoo se eerst aan den dans gekomen sijn en dat se groote neering hebben, verteeren ze hun geld als sottinnen; want selden konnen se dan een maaltijd doen sonder op 't aanraden van de Waardin, een pint wijns of drie 't Amsterdamsch HOERDOM 89 Drie over tafel laaten komen, en dat tegen zes of ten alderminsten vijf stuivers de pint, daar se nochtans wel weeten, dat de Wijn- kooper naauwelijcks zoo veel voor de mingelen krijgt. Duizend diergelijcke zotternyen regten deeze jonge Schepsels aan, zoo met snoepen, als met uyt speelen te vaaren, en met alle vodderyen te koopen, daar hen de Waardinnen dapper me van de huig weeten te ligten; invoegen dat se altijd naakt zijn, en datse met een geruster gemoed zouden konnen sweeren, niet meer te hebben als ze gaan en staan, dan de geenen doen, die het miserabele Beneficie van Cessie verworven hebben. Een groot geraas, 't geen 'er op dit oogenblick aan de deur gemaakt wierd, deed mijn Leidsman hier een einde van zijn redenen maaken, en my 't hoofd wen- den, 't Amsterdamsch HOERDOM 90 den, om te zien, waar dit door veroorzaakt mogt worden. Stracks, kwamen 'er vier jonghe Venten al zinghende ter kamer in, ieder met een Vrouwmensch aan de hand. De hoed stond hen half op een oor, en de beenen rnaackten ghestadigh sulcke onseeckere treden, dat men hun dronckenschap daar ghenoegh uyt bespeuren konde. Na dat zy 't haardtje eens rond gekeeken hadden, ginghen zy aan een tafel, dicht by de kagchel, sitten; want deese kamer wierd door een kagchel verwarmd. Hospes, Hospes, riep den een, dat je daer eens een Vaatje van sestien minghelen op 't eind van de tafel woud legghen, je soud 'er niet kwalijck aan doen; want dat moet van avond eventjes onse portie weesen; en gheef'er dan eens een minghelens kan met acht roemers by. Wel mannen, sey de Waard, wat sal dat weesen men kan immers. gaauw genoegh na 't Amsterdamsch HOERDOM 91 na de kraan toe loopen. Maar sijn praaten mocht niet helpen, en wou hy deese Snoeshaanen niet .verliesen, soo moest 'er sodanigh een vaatje gebracht worden, ghe- lyck oock ghedaan wierd. d' Acht roemers wierden vervolgens in een oogenblick driemaal achter malkander ghevuld en gheleeghd, waar na sy ghelijker hand alle acht helder uit de borst begonden te singhen, invoeghen dat men de Fiool al soo, veel hooren kon, als of 'er gheen snaren op gheweest waren, maar 't duurde niet seer langh, want de vier mannelycke ongebonde dieren, na 't balcken van 't tweede vaers, geschil over eenighe woorden van dit heerlijck gesangh krijgende, die anders, na hun oordeel, ghesonghen moesten worden, als hun Makkers die voortbrachten, 't geen sy met een lengte van afgrijselycke vloek- woorden bevestighden, wierden de twee, welcke in 't onghelijk ge- 't Amsterdamsch HOERDOM 92 gesteld wierden, daar moeyelyk over; en om niet verder in woorden te raaken, vielen zy aan't tabak rooken, daar d' andere. twee, welke keelen door het al te sterck schreeuwen hees begonden te worden, hen wel haast involgden. Onderwijl raakten de vier Venisjes met malkander in de praat; invoegen dat 'er aldus weer stilstand in de kamer kwam. Wat zijn dat voor Gesellen, vroeg ik aan mijn Leidsman, zoo haest wy malkanderen weer verstaan konden. 't Zyn Bootsgezellen, zeid' hy, die met de laaste Schepen uit Oost-Indien gekomen zijn, en die - 'er tegen 't voor-jaar weer heen sullen moeten trecken, want de penningen zullen dus doende wel haast vervloogen wezen. Gy kunt wel dencke, vervolgde hy, dat de Vroului Hoeren zijn; maar 't zou u kunst zijn te raaden, dat 'er onder deese vier twee zijn, die Mannen hebben, welke voor arme 't Amsterdamsch HOERDOM 93 arme Soldaaten in Oost-Indien omswerven, terwijl deese beesten sich van een ieder ghebruicken laaten. Maar den bommel zal wel uitbreeecken, voeghde hy daar by, want die dicke, die daar by die Vendt met dat blond ghekruld hair- zit, heeft al een kind overghewonnen, terwijl haer Man uyt geweest is, en tegenwoordigh gaat se swanger van het tweede; 't gheen een merkelijke straf over haar onkuysheyd is; want anders ziet men op weghen, die veel bewandeld worden, selden gras groeyen. Dat's al wel seyd, ick; maer eens van wat anders gesprooken, souden die lieve hartjes dat vaatje uytdrincken, eerse hier van daan gaen? la se seecker-lyck, antwoordde hy, want dat een Oost-Indies-Vaerder met sijn droncken gat voorneemt, dat moet gheschieden, al sou 't ros en wagen kosten, vermits 'er gheen sotter volck in de wereld is, als deese Arak- 't Amsterdamsch HOERDOM 94 Arak drinckers, en die het geld minder achten, daar het nochtans seker is, dat men 'er op geen plaats meer om doen moet, als 'er de Soldaten en Matroozen in Indien om doen. 't Is eergisteren vier weeken geweest, vervolgde hy, dat deese Kwanten aan de wal geweest hebben, en van vijf honderd guldens, die zy den een door den ander op 't Oost-Indisch Huis ontfingen, kan men tegenwoordig by geen van vieren over de veertig ducatons meer vinden, soo fraay hebben ze gebekerd, en soo schoon zyn ze van de Hoeren gepluckt. Terwijl wy dus met malkander stonden te praaten, riep de Waardin teghen een van de Speel- lieden die een kaars snuiten wilde, dat hy de pooten 't huis houden, en de kaars ongesnooten sou laaten, Die Vrouw lijckt al suinig te weezen, zeid ick tegen mijn Leids- man; 't Amsterdamsch HOERDOM 95 man; mogelijck vreest ze, dat de kaars al te veel verbranden zou, indien ze zoo dikwils gesnooten wierd. 't is uyt geen zuinigheyd, zei mijn Leidsman, 't geschied om een andere.oorzaak. Ziet ghy dat lichje niet, vervolgde hy, dat daar aan het pit van de kaars zit; Heeft dat oock al eenige betekening? vroeg ick. In trouwen ja, hernam hy, dusdanige lichjes worden gezegt goede menschen aan te brengen, of om een ander woord te gebruycken, dat gy beter verstaan zult, liefhebbers van Vroului, want die worden onder de Waardinnen en de Hoeren met de naam van goede menschen genoemd, en, dewyl zy een vast geloof daar aan stellen, mogen, deese lichjes niet afgesnooten worden, maar ze moeten van zelve weer verdwijnen, Zoo ze lang staan, en een heldere glinstering van zich geeven, maaken ze daar een 't Amsterdamsch HOERDOM 96 een besluit uit, dat 'er iemand staat te komen, die een goed gelag sal setten; maar soo se haast verdwynen, sal den geen, die daar mee betekend word, oock haast weer voort gaan, Is het mogelyck, seid ick, dat deese lieden, die anders niet t' eenemaal sot schynen te weesen, aan sulcke vodderyen geloof konnen slaan? Zy verstercken malkander daar in, sei myn Leidsman, met deese en geene voorbeelden van diergelijcke saaken by te brengen; want alles word by deese lieden met voorbeelden bevestigd. Wat de reden belangd, die vind 'er nooyt plaats, en al kon men hen overtuygen, dat deese lichjes uit een andere oorsaak ontstaan, gelyk men lichtelyk soude konnen doen, en dat se derhalven tot geen gevolg getrokken konnen worden, sy souden daarom niet laaten te gelooven, 't geen sy soo menigmaal by ondervinding waar 't Amsterdamsch HOERDOM 97 waer bevonden meenen te hebben, want soo 'er op het verschynen van sodanig een lichje iemand inkomt, houden sy't voorgewis, dat hy door de kracht van dit lichje daar getrokken is geworden, en dat hy anders mogelyk wel voorby gegaan sou hebben, Dit gevoelen legt by hen soo vast, dat sy daer geensins af geneesen konnen worden, al gebruikte men daar oock de kragtigste redenen des weerelds toe. Daar vaart de levendige diuvel door, riep de Waardt, soo als mijn Leydsman de laatste woorden even geuidt had, wat sal dat raasen al weer beduyden, Op deesen galm keerde ick het hoofd, en hoorde twee van die Waardinnen, die daar dagelycks met haar Hoertjes kwamen, malkander dapper uytschelden, en de afgryselijkste dingen des weerelts verwyten. Onder anderen zey de eene, dat een dick en lyvigh wijf was, teghen haar partij, dat 't Amsterdamsch HOERDOM 98 dat ze noch gheen vier maal in een jaar bankeroet was gegaan, en dat ze de luiden, als ze beschoncken waren, 't gheld niet uyt de zakken stal, gelijk als zy deed. Dat moet je lieghen als een beest, zey d' andere, dat ick oock iemand zijn geld ontstoolen heb; maer heb ick de Huys-heeren een maal of twee met het bed stroo betaeld, dat zijn 'er wel meer die dat gedaan hebben, en jy bent 'er oock alsoo zuyver niet af. Maer dat raeckt de saeck niet, vervolgde zy; 'k wil maar hebben, dat je mijn Vrouwluy niet zult zoecken te roffelen, en als ick 't weer hoor, zel ick je op je bakkus trommelen, dat, 'r de duivel zijn lof aen zien sal; verstaaje dat wel, dikke Teef. Zou je dat doen, zey de dikke, daer moest ick al by weezen; en hier op na gheen dreigementen meer waghtende, greep sy haer party by, de kop, die terstond soo dapper weer toe taste dat in een ooghenblik de kap- 't Amsterdamsch HOERDOM 99 kappen en neusdoecken aan flarden ghescheurd waren; maar de dicke zou te kort gheschooten hebben; want d' andere was haar veel te gaauw, en had haar alreeds by de tuiten vat ghekreeghen; doch de Waart en de Waardin deese ongheregeldheid in hun huis niet verdraagen willende, ruckten de twee strydende partyen, met hulp der twee Kogchels, die de Mannen van deese Helleveegen waren, en die noch al wat wijser als hun beestagtighe Wyven scheenen te zyn, van malkander, daar se al vry wat moeyte toe hadden; want se saten elkander al zeer dicht in de lokken, inzonderheid had de magerste haar klaawen zoo vast in .de tuiten van haar party gheslaaghen, dat 'er een goed ghedeelte met wortel met al van in de loop bleef, Dat 's jammer, riep een van de vier Oost Indies Vaarders, daa ick hier voor afgesprooken heb, men behoorde die twee Vrouw- 't Amsterdamsch HOERDOM 100 Vrouwlui te laaten begaan. Een dukaton is 'er ten besten, voegde hy daer by, voor die 't best bakkeleyen kan. Vriendschap, zei de Waard; drrinck jy jou drank, en laat mij met mijn huis-houden omspringhen, 'k weet best, wat 'er behoord ghedaan, of gelaaten te worden. Dat, 's al wel, broer, zei den Oost-Indies-Vaarder; maer ick zie 't zoo gaarn, dat de Wijven malkander de lokken zoo wat uitplukken. Ondertusschen raasden deeze twee Teeven noch als baerlijke Duivels, hoewelze malkander op gheen tien voet na bereiken konden; want men had d'een by de Kagchel, en d'ander niet ver van de deur ter neer ghezet; maar eindelijck kwamen ze een weinigje tot bedaaren, zoo door tusschen spreecken van den een en den ander, als door dreighementen van de Waardin, die op haer verdoemenis swoer, soo ze den beck niet toe en hielden, dat zy se alle beide voor 't Amsterdamsch HOERDOM 101 voor eeuwigh ter deur uyt zou stooten. Zoo haast 'er derhalven weer wat stilte gekomen was, vroegh ik mijn Leidsman, waar deeze moeite eerst uyt gesproten was? 'k Zal 't u seggen, zeyde hy; gy ziet dat Meisje wel, met die swarte strikken op 't hoofd.en met die kantige neusdoek aan; doet gy niet? Ja, zeid ik; wat isser van dat Meisje, dat Meizie, hernam hy, woond by .de dunste van de twee wijven, die daar even gevochten hebben, en vermits het niet van de lelyksten is, sprack 'er de dikste aan om by har te komen woonen, onder belofte van het daer veel beter te sullen hebben, als ter plaatse daer ze nu gehuisvest is. Dit hoorde d, andere, en hier uit is al dit werck gesprooten; want ze misten niet gaarn een Venusje, daar ze voordeel by zien. Maer zou . dat waar weezen, vroeg ik hem vorders 't geen zy malkander daar ver- 't Amsterdamsch HOERDOM 102 Verweeten, wegens dat bankeroet speelen, en. 't steelen van 't geld? Wel zekerlijk, zeid'hy; want daer is onder deese kanaljeuze Waardinnen geen ding soo gemeen, als geen geld voor huis- huur uit te gheeven, en dickwils in een jaer op vijf of zes plaatsen te woonen. Maer tegenwoordig worden veel Huys-heeren wat voorzigtigher, en willen geen huysen, kelders, of kamers aan deeze lieden verhuuren; ten zy zy t'elckens een vierendeel jaars voor uyt betaalen, en aldus krijghen zy geld, daar ze, sonder deese voorzorg, dikwils geen duit af zien souden. Anderen verhuuren hen de woon-plaetsen by de maand; invoegen dat zy 'er soo heel veel schade niet by lijden konnen; want soo ze al langh over de tijd in ghebreke van betaalingh blijven; setten sy z'er uyt, en houden soo veel van 't huysraad, soo ze anders met de Noorder zon teghen die tijd niet al ver- 't Amsterdamsch HOERDOM 103 vertrokken zijn, dat ze hun betaalingh daar uit konnen vinden. Zelfs zijn 'er, die alle veertien dagen, ja alle weecken moeten betaalen; maar de sulcken, zijn arme Klouwbuicken, die dickwils, uit gebreck van een bed, genoodzaakt syn op een bultsack, of iets diergelijcks te slaapen, en dat zijn de geenen, die de Straat- hoeren houden, daar ick u hier na wel van onderregten sal. Wat het steelen van 't geld belanghd, dat geschied meer als te veel, en die dikke had al niet veel ongelijks in haar party dat te verwyten, want sy heeft 'er al een handtje af, en selden sel 'er iemand tot haarent vernaghten, die des morghens soo veel gelds in sijn sakken sal vinden, als hy 'er des avonds, toen hy te bed gingh in had, voornaamentlijck soo hy droncken, en wel van penninghen voorzien is, want in zulck een gheval weet men dikwils niet, wat men uitgegeyen heeft 't Amsterdamsch HOERDOM 104 Heeft; en die de stoutheid maar had van over deeze dievery te klagen, en zijn geld weer te eysschen, zou zekerlyck van de Kochel en van de Waardin, die by sulcke gelegentheden d' eerlykste luiden des weerelds willen schijnen, wel dapper afgerost worden. Maar over al gaat het zoo niet; want men heeft 'er verscheiden, die zich met deese middelen niet behelpen willen, en van alle de geenen, die ghy ziet, is er niemand als deeze alleen, dien men zulks te recht zou konnen ver- wijten; doch wat het rekenen van 't gelag belangd, dat verstaan ze altemaal meesterlijck, en om drie dukatons t' eisschen, als 'er rechtvaardig maar een verteerd is, daar zou de vroomste van allen niet vies af vallen 'k Zeg regtvaardig, want met het meeten van de wijn; met de kannen die noch half vol zijn, van de tafel te neemen, en dan mee na de kelder te loopen, even of ze 't eene- 't Amsterdamsch HOERDOM 105 't eenemaal leeg waren; met onder de gesuyckerde Brandewyn ten minsten de helft water te doen; en met honderd diergelijcke dingen, kunne ze 't gelag wel goed maaken; want soo veel pinten, of soo veel roemers, maken soo veel schellingen, en soo veel kommetjes brandewijn van gelijcken zulcks dat ze geen meer streepjes behoeven te schrijven, als 'er pinten, roemers, of kommetjes geweest zijn? maar de gasten dencken zelden op deeze valsheden, en derhalven betalen zy zonder tegen spreeken, 't geen ze nooit ten halven genooten hebben, men vind 'er anderen; die met deese winsten noch noet te vreede zijn, en die derhalven de gewoonte hebben. van de gelagen, met eenige streepjes daar by te zetten, wat te vergrooten; kort om, men vind 'er van alderhande fatsoen; en hy is gelukkig, die zich in zyn levens loop vooor dese gevaarlyke klippen kan 't Amsterdamsch HOERDOM 106 kan wachten. Maer laat ons nu gaen zien, wat 'er op een ander te doen sal vallen, vervolghde hy; want wy sullen onse tijd wel van nooden hebben, vermits'er noch soo veel plaetsen zyn, daar wy van den avond weesen moeten. Hier op ginghen wy uit de kamer, doch door een andere deur, als daar wy in ghekomen waren, te weeten, die daer recht teghen over stond. Vorders traden wy door een gangh, die niet zeer langh was, van waer wy op een burgwal uit kwamen Dat komt gherijfelijck, zeid' ick, want de gasten kunnen hier van twee kanten inkomen. Zoo doen se, zei myn Leidsman, en't is den Hospes al een mooje stuiver in 't jaer waerd, dat hy door twee verscheidene deureu volck kan binnen laaten koomen. Hoe!- vroegh ick, hoorende 't geluid van een fiool, soo haest ick op de straat ghekomen was, valt hier naest ook wat te doen, en heeft men hier 't Amsterdamsch HOERDOM 107 hier twee sulke Huisen nevens malkander staan, of woond'er een Barbier? want de deur was met een portaeltje by na op sodanig een manier afgeschut, als men in der Barbiers winkel siet Men scheerd'er de luiden ook, gaf mijn Leidsman my ten antwoord; maar 't is de baerd niet, en hier op de deur open stootende; kwamen wy terstond, zonder verder te gaan, in het geselschap, want het voorhuis wierd hier tot den ghemeenen haard ghebruickt, vermits het Huis geweldig kort was. Zelfs was 'er geen Keuken achter; invoegen dat deese gemeenen haard het gantsche onderste gedeelte des huis besloeg. Terstond wierp ik d'oogen overal, en sag'er een seer vreemd mengelmoes van Vrouwlui; want sommigen waren burgerlijck gekleed, andere waren gelijk de Meerminnen, doch niet van boven Menschen, eu van onder visschen, maar van bo- ven 't Amsterdamsch HOERDOM 108 ven Juffers, dewijl het hoofd vry wat stil stond, en de borsten ten halve bloodt laghen; en van onder waren se ghekleed als brakkinnetjes. Noch was 'er een darde soort, bestaende uit Vrouwluy; die gaarne de naam van volkomene Juffers gevoerd zouden hebben, dewijl ze met Tabbaarden en Samaeren ghekleed ginghen, maer 't goedtje zat hen zoo gekkelijk aan 't lijf, dat men lichtelijck bespeuren konde, datze die plunje noch niet wel gewent waren. Wat wil deese verscheidenheid van kleeding beteekenen? vroeg ik aan mijn Leidsman. Deese Waardin, antwoordde hy, beeld zich in, dat ze hier alderhande neeringh te verwaghten heeft, en daarom begeerd se wel expres, dat 'er eenighen dus, en anderen zoo ghekleed moeten zijn; maer 't gebeurd echter zeer zelden, dat 'er Messieurs komen, en zoo 't al eens gheschied, zoo is't meer om te sien wat- 't Amsterdamsch HOERDOM 109 wat'er om gaat, als om met deeze kaele Juffers vrolijck te weezen, dewijl hun onfatsoenelycke manieren hen stracks doen ghekend worden voor de geenen, die se zijn, dat 's te zegghen; voor opgheworpene Juffers, die niets Jufferlycks hebben, als alleen het hulsel, en de kleeding. Bezie me daar dat Meisje eens, vervolghde hy, dat tusschen die twee Schippers zit, 't is noch naauwelijcks veertien daghen geleden, dat maar een sleght jackje, en een rockje in de weereld had, 't geen geen schellingh waardig was, en tegenwoordigh zou men se voor een fatsoenlyck, Juffertje aan zien, als men ze niet hoorde spreecken; maar voor deese kleedingh steekt se zoo diep by haar Waardin in de schuld, dat ze zich wel een half jaar langh, alle weeken twee mael, zal moeten laaten ghebruiken, eer ze op een effen bodem zal zijn. Koopen de Waardinnen deese Kleedingh dan? 't Amsterdamsch HOERDOM 110 dan? vroeg ik, Ja gewis, zei mijn Leidsman, want selden hebben de . Hoertjes soo veel gelds by malkander, altijd de zulken, ghelyck ghy hier ziet, maar dit koopen gaat wat wonderlyck in zyn werck. De Waardinnen koopen dit goed, dickwils op voorraad, by d'Uitdraagsters, en laaten 't vervolghens wat verstellen, 't zy met nieuwe opslagen, met het verleggen van een ploy of twee, met eeu nieuwe uyt monsteringh op de borst, en zoo voordt. Als se dan een Meisje krijghen, dat ze wat optralien willen, veilen se hen- deese kleederen tot een vast gestel de prijs, daar niet een duidt op afghedonghen magh worden, wantse sweeren op Ziel en Zaligheid, dat se hen self zoo veel komen te staan by inkoop, of dat zyse voor sodanig een prijs te pand ghehouden hebben, en ondertusschen lieghen se ghemeenlijck de helft, of ten minsten een darden deel, want dat zy voor 't Amsterdamsch HOERDOM 111 voor vier dukatonnen ghekogt hebben, sal nooit minder als omtrent voor ses uit hun handen gaan; Een Hoertje inmiddels, dat gheen geld en heeft, en dat gaarne mee de Juffer wil speelen, ziet soo naanw niet op een dukaton of twee, en laat zich aldus het goed soo duur aansmeeren, als; de Waardin beliefd, Maar noch is 'er een andere manier van kopen, welcke. by de weeck geschied, en daar men aldus mee leefd. Wanneer dusdanig een Waardin, of een Hoertje, iets van nooden heeft,. en dat se gheen. Ghereed gheld hebben, om het te koopen, vervoegde sigh de Waardin by seekere luiden, die gewoon zijn op deese manier goederen te verkoopen. Zoo se voor een goede betaalster bekend is, laat men haer 't goed slechts volghen; doch is se niet bekend, soo laat se ghemeenlijck soo veel, of half soo veel te pand, als de goederen waardig zyn, of 't Amsterdamsch HOERDOM 112 of ze geeft de helft op de hand. Vervolgens is ze gehouden alle weeken zoo veel te betaalen, als zy te samen over een gekomen zijn. Is de som niet seer groot, betaald men gemeenlijck alle weeken een gulden, ook wel een weynigje minder; maar beloopt de koopmanschap over de vijftig guldens, zoo betaald men ieder week een kroon, een ryksdaalder, of wat meer of minder, na dat men heeft konnen akkordeeren. Gaat'er een week sonder betalingh door' zoo moet men d' andere week dubbeld betaelen; en dit heet op week geld kopen, en is onder de waardinnen seer gemeen, selfs onder de geenen, die gelds genoeg hebben, om met gereede penningen te markt te gaan, 't geen het zotste ding des weerelds ' is, want daar men vijf en twintigh stuivers op week geld voor geeven moet, dat kan men gemakkelyck met gereede penningen, voor twin- tig, 't Amsterdamsch HOERDOM 113 tig, en dickwils wel voor achtien koopen, maar de Waardinnen willen van soo veel gelds tegelijck niet scheideri, en zy laaten zich, voorstaan, dat het hen dan al te swaar op de ribben sou komen stooten. En niet alleen konnen zy kleederen op deeze wyze koopen, maer zelfs bedden, dekens, linde goed, en by na alles, wat 'er in een huishouding van nooden is. Zoo nu een Waardin op deeze manier iets voor een Hoertje koopt, is ze gemeenlyck genoodzaakt borg voor de betalingh te blyyen, vermits de Verkoopers of Verkoopsters zeer zelden hun goederen aan een Venus-diertje betrouwen zullen, maer voor deese borg-tocht maakt de waerdin meest altijd, dat 'er iets voor haar overschiet, 't geen al onder een koop doot gaat. Alstaan'er de Vroului zelfs by, worden se noch bedroogen, want de waardin heeft het werck al van te vooren klaar 't Amsterdamsch HOERDOM 114 klaar ghemaackt, of zy gheeft den Verkoper of Verkoopster maar een wenck, daar deese terstond wel uit verstaat, wat haar meeningh is. Door deeze middelen weeten zy.de Hoeren altijd arm en in de schuld te houden, en niet soo haest verdienen se een stuivertje, of de Waardin maeckt 'er zich meester af, en betaald 'er of andere luyden, of haar selven van, na dat de goederen ghekoght zijn. In waarheyd, seyd ick, de Vrouwluy zijn te beklaghen, die by zulcke Waardinnen komen te woonen, daar se kwansuys de kost voor niet hebben, dusdoende moeten sy se wel dubbeld betaalen, deese pracktyken van aldus te koopmanschappen, hernam mijn Leidsman, worden oock dikwils genoeg ghebruickt van de Waardinnen, daar ze kost-gheld verwoonen, maar echter hebben 'er deesen niet altijd gelegentheid toe, want vermits men 'er onder de Juffers vind, die by wij- len 't Amsterdamsch HOERDOM 115 len een redelijke stuiver verdienen, koopen ze veel dinghen met gereed gheld, inzonderheid zoo se 't ambaght al eenighe tyd by der hand gehad, en dat se by ondervindingh gheleerd hebben, hoe schadelijck het valt, ghestadigh in de schuld van een Waardin te zyn. Noch hebben de Waardinnen, vervolghde hy, een ander middel om gheld te winnen. 't welck is, het uytleenen van kleederen; 't zy van wolle of van. Linde; want, vermidts veel Venus- diertjes, door den banck soo sober versien zyn, ende dat se voornamentlyk geen schoone linde konnen missen, vinden sy sich dickwils ghenoodsaeckt de Waardinnen daar om aan te spreeken; en in sulck een gheval betaalen se voor een hemd te ghebruicken, doch ten uitersten niet langher als een weeck, ses stuivers, voor een witte kaper, twee stuivers; voor een wit schortel doeck drie, en voor een blaauw twee stui- vers, 't Amsterdamsch HOERDOM 116 verd; voor een vierkante neusdoek van gelijcken twee stuivers, en soo voorts, De kleederen van wolle verscheelen zeer veel in de prys, en, worden na de waardy betaald, doch deese ziet men soo veel niet verhuuren, als wel het linde goed, en selden zal een Hoertje een fraaye rokschort, of iets diergelycks van haar Waardin op deese wys leenen, of 't moet syn, dat se in een geselschap sal gaan. daar se gaame wat fatsoenlycker verschynen sou, als haar krachten wel meebrengen. tot hier toe was myn Leidsman gekomen, wanneer de deur open gestooten wierd door een Vrouw, die slecht, doch niet slordig gekleed was, en die terstond aen den Hospes vroeg, of haar Man daar niet en was? Ik ken hem niet, Vrouwtje, zeid den Waard, je kunt eens rondom sien, of hy 'er ook is. Ondertusschen had hem de Vrouw al in't oog gekregen, sit- ten- 't Amsterdamsch HOERDOM 117 tende in een hoek van de kamer tusschen twee Hoeren, daar hy braef roo wijn mee dronck.;; kunt het niet opkrijgen, of je mo? t noch roo wijn drinken, sey.'e zy, treedende. na hem tot; H as 11 let beter, ver-doemde hzngjiebass:, dat je my en myn arme schaapen, die vast van hongher bitten te krytenr wat beter van kost verzorghde? En jy schoone Venusjes; vervolghdezy,, wat heb je metghetrouwde Mannen te doen? Zyn'er niet Vrvers genoeg zegh vervloeezte poKkighe beesten, en hier op d'eenet>y de kapergry-pende, scheurde zy dieaensUiden.: \tsel Vrouwtje, wel Vrouwtje, zey den Waard, die bedught was, dat hier een groot ghewelel uyt ont-staan zoude, hoe maeek je't dus bondt? Wat rotrd liet jou, Kog-chel, hernamzy; jy zoud de luy- -den' niet ophouden, zoo bchoes-de ick; hier niet te legmen: Yoort,; sooet, stineKeaden Hoad, ver- volg- 't Amsterdamsch HOERDOM 118 Volghde zy, keerende zich na haer, Man, betaal je ghelagh, en al terstond oock, of ick zal'er je door Schout en Dienders laaten uythaalen; wat bruyd me deesen Schurck hier, t' huys zit men te gnorren, als'er een stuyvertje uitghegheeven word, en God weet, voor hoeveel aan wyn dat hy hier in zyn gulzighe pens gezoopen heeft. Is dat d'oorsaeck Luyzebos, voeghde sy daar by, dat je 's avonds niet eer als teghen.tienen of elf uuren t' huys kunt komen? Maar wacht wacht, we sullen'er wel een schutje voor schieten; 'k ben blijd, dat ick nu te weeten ghekomen ben, waar je jou Liefjes weet te vinden. Den armen Man zagh'er ondertusschen zoo bleek uyt, dat 'er tuusschen de dood en hem niet veel onderscheyd was. Hy riep de Waard aan een kandt, om hem stilletjes na 't gelag te vraaghen, maar 't Wyf dit bespeurende, kwam 'er terstondt by staen, 'k moet 't Amsterdamsch HOERDOM 119 'k moet het oock weeten, luizighen Hond, zeide zy, 't gaat soo wel van 't myne als van jouwe. Wel als je 't weeten moet, Vrouwtje, zey de Waard, daar zyn vyf pintjes roo, en een pint witte wyn geweest, dat maakt samen elf schellinghen. Elf schellingen, zei de Vrouw! slaande haar ooghen na den Hemel, en dat zo op een avond verteerd, Ah hond, hoe zullenje daar elf Duyvels voor op je hart vaaren, laat ickje maar t' huys kryghen. Maar de gramschap liet hier niet toe zoo langh te waghten, want naauwelyks had hy deeze som betaald, of ze greep hem met d'eene hand in 't hair, en met d' andere krabdese hem zoo jammerlyk zyn gantsche trony op, dat ick niet anders dogt, of ze zou hem vemoord hebben, vermits hy zig gantsch niet verweerde. Ondertusschen deed de Waard de deur open, daar deese twee allengskens uyt raakten, 't geen het huis weer 't Amsterdamsch HOERDOM 120 weer een wejnigje in stilstand bracht. 'k Zeg een weynigje, want de Hoer, welckers kaper aan stukken gescheurd was, had soo veel praats als seven anderen, en swoer op haar saligheyd, zoo se niet ontsien had een huis vol geweld te maaken, dat se dit wyf gepluckt sou hebben als een vink. De Waart en de Waardin hadden de snater ook noch vol van dit werk. Kortom men hoorde een tyd lang nergens anders van spreeken, den een beklaagde de Man, den ander sei, dat hy syn regte loon gekregen had, den darde hield staande, dat hy sin wijf honderd voeten in 't gat had behooren te geven, over dat sy hem in een vol geselschap soo lelijck geaffronteerd had, en aldus sprak een ieder sijn oordeel over deese saack. Dat was een brave Helleveeg, seid ick, tegen mijn Leidsman, soo haast 'er weer wat stilte ghekomen was 't Amsterdamsch HOERDOM 121 was; maar me dunckt evenwel dat ze 't al een weynighje bont maakte, Zy deed zeeker niet, gaf hy my ten antwoord, want deeze Vendt, die een Vry-Man aan de Waagh is, kan, week door week gereeckend, naauwelyks zes gulden winnen; en daar heeft hy een Vrouw en vyf kinderen van te voeden, waar af d' oudste noch niet bekwaan is om een stuiver te verdienen. Gy kunt dan eens rekenen, wat 'er over kan schieten, om roode wyn met de Hoertjes te drinken; en dat het noch eens gebeurde, zoo soude men 't hem te besten konnen houden; maar zelden gaet'er een weeck voor by, of hy moet zyn ooghen op deeze wys eens verlustighen. 't Is waar, dat de gelaghen niet altyd zoo hoog loopen; maer ze loopen echter nog doorgaens te hoog voor hem, dewyl zyn winsten te klein, en zyn kinderen te veel in ghetal zyn, om daar weeckelycks soo veel af te kon- nen 't Amsterdamsch HOERDOM 122 nen missen zulcke Venten behoorden nooidt te trouwen, of se moesten zich van te vooren kuisch ghenoegh kennen, om zich met een Vrouw te konnen belyden; want hoewel het overspel een zeer groote zonde is, en dat de rijcken daer even zoo wel over ghestraft zullen worden, als de gheringher luiden is het echter, volghens de weereld, verschoonelijcker, dat een man van vermogen zyn beursje eens op een ander leeght, dewyl zijn Vrouw en Kinderen, soo hy 't niet al te geckkelyk aansteld, daer gheen schraalder tafel om behoeven te houden, daar een Kalis in teghendeel, alles wat hy op deese manier 't zoeck brenght, zijn Vrouw en kinderen ontsteeld, die menighmaal te deeser oorsaak genoodsaekt zijn met een hongerige buik na bed te gaan. Terwyl myn Leidsman deese stigtelycke reedenen voerde, sag ik, dat een Vrouwmensch, die de stoel, daer 't Amsterdamsch HOERDOM 123 daer een van de Musikanten op gheseten had, boven by de knop op d'eene stal om draaide, ghelyck men somtijdts wel voor tyd verdryf doet, een schoone sufflet, vlack in haar trony, van de Waardin kreegh; wel vervloeckte Hoer, zei zy, is er niet moeitegenoeg in de kamer geweest, of zoeck je te maaken, dat 'er noch wat meer zal komen? Slaa maer dicht, riep een ander Waardin, die daar des avonds met twee Hoertjes compareerde, dat 'er bezyden valt, is verlooren, laat se op een andere tyd haar pootjes leeren t'huis houden, Wel ja, wel ja, riep een andere Waardin, daar dit Hoertje by woonde, hou 'er de hand aan, 't is een weeskind, je weet immers wel dat het Meisje eerst aan den dans gekomen is, wat duivel weet sy, of s'er wel of kwalyck aen doet. Zagte Barbiers maken stinkende wonden sey de Vrouw van den huise, men moet s'et met ghevoelige redenen wy- 't Amsterdamsch HOERDOM 124 wysen, dan kunnen z'et best onthouden. Wat is dat te zegghen, vroeg ick aan myn Leidsman, is daar zo veel kwaads in gelegen? 'tGaat hier even eens mee, seid' hy, als met de lichjes, die aan de kaersen komen, daar ick u hier voor af onderrecht heb. Ghelyk deese geloofd worden goede menschen aan te brengen, zoo ghelooven zy, dat het draayen van een stoel onghetwyfeld moeyte veroorsaeckt, soo 'er van avond krakeel ontstaat, ghelyck als 't geschieden sal, sal niemand daer de schuld af kryghen; als dit onnosel Hoertje, 't gheen sigh wel ghewacht soude hebben van haar handen ten deesen einde aen de stoel te slaen, in dien se geweeten had, dat deese dingen soo kwalyk op genomen worden, maer, ghelyck se noch geen ses weecken aen den dans is gheweest, is se noch t' eenemael onbedreeven in alle deese overgheloovighe vodderien, en goede en kwaa- 't Amsterdamsch HOERDOM 125 kwaade voorteekens. Is 't zeker nog zoo onlanghs, zeid' ik, dat ze dit leeven ghevoerd heeft? 't Is maer vier dagen over de vyf weeken, hernam hy; maar ze sal wel leeren, want z'is niet van de domsten. Wat heeft se doch voor heen ghedaan vroegh ick vorders, en waar by is het toeghekomen, dat se de deughd de schop ghege ven heeft? Ze placht voor deesen met krabben en garnaalen om te loopen, sei mijn Leidsman; en, gelyk se goelijk genoegh is om onder de man te gaan, heeft haar deese Waardin, die daer eventjes voor haar sprak, soo fyntjes weeten te bepraaten, met haer het gemack, de wellusten, en de winsten van dit leven op het breedtste voor te stellen, dat zy de mand daar ze nu al ettelyke jaren de kost mee had ghewonnen, op 't vier wierp, en zich fatsoenlyck in de kleederen liet steecken; want alles, dat se aan had was naauwelycks twee schellingen waard. 't Amsterdamsch HOERDOM 126 waard. Stracks vervoegde zich de Waardin by een zeeckere Jood, die haar menighmaal om een maagdom aangheweest was; en met deese op tien Dukkatonnen geakkordeerd zijnde, in geval zy maagd bevonden wierd, ghelyck ze in der daad was, kreegh'er dit Schepsel vier af, behoudende de Waardin de zes overigen voor haar moeite. 't Was gaauw verdiend voor een kleine moeite, zeid ik. Zoo deed het, hernam hy; maar men hangt den luiden niet alle dinghen aan de neus; 't Hoertje wist niet beter, of de Jood had deese vier dukatonnen maar gegeeven; want vermidts het akkoord met de Waardin gemaeckt was soo ontfing die al het geld; en gelyk zy t'eenemaal onbedreeven in deese dinghen was, beeldde zy sich in, dat men haar maeghdom al heel wel betaeld had. Staet dat hier t' t Amsterdam zoo vry, vroeg ik, een maaghdom te verkoppelen? Geensins, zei mijn Leids- 't Amsterdamsch HOERDOM 127 Leidsman, men steldse op de kaeck, die zich daer mee bemoeyen, dat's te zegghen als men 'er achter komt, maar dewijl'er de Hoertjes zeer zelden over klaghen, ziet men oock zelden, dat iemand, om dusdanigh een zaak, dese schande aanghedaen word. Ten anderen heeft het al vry wat voeten in d'aard, en men moet getuighen hebben om iemand schuldig te verklaren; 't geen de Waardinnen oock wel weetende, beleggen sy deeze dinghen soo heimelyk, dat'er geen darde de lugt af krijgt. Laat de ploeg daar eens wat voort gaan, riep de Waardin kwansuis met een lagchende mond, men kan'er zijn staat niet ophouden, als'er niet meer gedronken word. Tegen wien is dat nu? vroeg ik aan mijn Leidsman. Teghen die twee Jufferlijke Schepsels, zeide hy, die daar by die drie Engelsche Schippers sitten. Ze zaten daar wat te langh te praten, zonder den beker eens te laaten om- Gaan, 't Amsterdamsch HOERDOM 128 gaan, en daar kan de Waardin geen voordeel by rekenen; want se houd'er geweldig veel af, dat de roemer de ronde wat dikwils doet, en dat de Muzikanten niet vergeeten worden. Me dunckt, dat se 't hooy al tamelljk t' huis hebben, zeid ik soo men anders uyt het loderlijk drijven der oogen de dronkenschap bespeuren kan. Dat 's noch niet van beduyen; hernam mijn Leidsman; eer 't geselschap scheid, zullen ze al vry wat bet in den maag hebben. 'k Geloof ook niet, dat ze zouden konnen slapen, zoo ze niet zoo zat als beesten waren; want de gewoonte is by deeze Messieurs in een natuur veranderd. 't Is noch geen veertien dagen geleeden, vervolgde hy, dat die Vent, die daar op de Bas speeld, van drockenschap in een geut viel, daar men hem des morgens noch in vond leggen-zoo gerust slaapende, als of hy op zijn bed gelegen had, gelyck hy ook niet beter wist, wan- neer- 't Amsterdamsch HOERDOM 129 neer men hem wakker maakte. Dat 's braaf, zeid' ik, zulcke luiden betoonen met de daad 't geloof te hebben dat de wyn niet voor de Varkens gemaakt is. Even had ik dese woorden geuit, wanneer de vier Oost-Indies- Vaarders, daar ik hier voor afgezeid heb, dat ze een vaatje van zestien mingelen op de tafel lieten leggen, ter deur in kwamen, ieder met een pijp tabak in de mond, en een vrouw mensch aan de hand, wijders zoo overstallig zat, dat den geen, die de twede inkwam, zoo ruuwelyk tegen den Fiolist aanviel, dat hy met stoel met al om ver tuimelde, door welcke val zyn fiool zeer beschadigt raakte. Je moet het me ten besten houden, broer, zeide hy zoo haast hy weer opgestaen was, 't is ongeluk, 't was soo kwaad niet gemeend. Dat zou ik wel doen willen, zei den Speelman; maar bezie me deeze lakens eens toonende hem 't Amsterdamsch HOERDOM 130 hem te gelijck zijn gedevalizeerde Fiool, daar zal een pleystertje opgeleid moeten worden, en dan zal alles wel gaan; want ik kan die schaade niet alleen draagen ,k Ben mijn leven geen hond geweest, zei den Oost-Indies Vaarder, konnende van dronkenschap niet een oogenblik stil staan, zie daar is een kraagman, bolletje ben je daar mee te vreede, zoo is 't wel. Den Speelman, die zyn schade wel met vry wat minder kon laaten verhelpen, taste zoo vlietigh toe, als hy mocht, en bedanckte den dronken bloed voor syn mildheyt. Is'er nou niet een groote beker, Vrouw, zei den Oost-Indisch- Vaarder, ik moet met de man eens drincken ook om dat ik hem zoo op zyn ribben heb doen vallen. Straks wierd 'er een roemer gebragt, die ruim vijf pinten hield, en die zoo onbeschoft groot was, dat men de voet met twee handen naauwe- lyks 't Amsterdamsch HOERDOM 131 lijks omvatten konde, Uit deezen beker dronck hy den Speelman toe, met beding dat hy 'er een brave teug uyt sou halen; deese bragt het aan zyn Makker, en gehoorzaamde den Oost-Indies- Vaarder zoo wel, dat hy'er in een tueg ruim een pint van na binnen stuurde; en zeker zijn Makker, kwijlde der ook niet in, want toen hy de roemer weer overleverde, was de wyn niet ver boven de knoopen. Thans voegde zich de Oost-Indies Vaarder weer by zijn Gesellen, die al plaats aan een tafel gekoozen hadden, en alreets dapper weer met zuipen en swelgen besig waaren. Nu moet ick bekennen, zeid ik, dat de Musikanten sich deftig op het drinken verstaan, en ik oordeel oock, dat ze soo wel gelt voor 't zuipen, als voor 't speelen, behoorden te hebben, want soo dit alle dagen zoo toe gaat, zoo sijn se met hen beide wel een ankertje ter week mag- 't Amsterdamsch HOERDOM 132 magtig. Maar, vroeg ik, zou het vaatje daar naast nu al op een oor gezet wesen? Wel degelyck, zei mijn Leidsman, ze souden anders hier niet gekomen zyn; want deeze Oost-Indische Varckens zyn by dusdanighe ghelegenheden zeer naauwkeurigh in 't houden van hun woord. 't Is treffelyk gesoopen, zeid ick, en ick verwonder me nu niet meer, dat het gheld zoo gaauw opraeckt, en dat men ze Heeren van zes weecken noemd; want ick heb nu ghesien, waer het blyft, en dat het zoodanigh verteerd word, dat sy 'er naauwelycks ses weeken Heeren van kunnen weesen. Besie me dat werck nu eens, sei myn Leidsman, hier zal wat vreems uit spruiten. Stracks wende ick 't hooft, en hoorde een van de vier Oost-Indies-Vaarders teghen een jongh borst seggen, die teghen over hem aen de selve tafel sat; dat hy gheensins begeerde dat hy sijn 't Amsterdamsch HOERDOM 133 sijn Vrouw-mensch toe zou spreecken, en dat hyse daer niet ghebracht had, om met een ander te praaten. Wel dat komt schoon, sei den ander, 'k heb se eer ghekend als jy, en ick wil 'er teghen praaten, en laaten 't je aansien. Je zelt by mijn ziel niet, zei den Oost-Indies-Vaarder. 'k Zal seecker al, hernam den ander. Dan moeten w'er eerst eens om bakkeleijen, zei den Oost - Indies- Vaarder, en hier mee opstaande, meende hy zijn party een schoone muilpeer te geven, doch deese met het hoofd ter sy wijckende, kreegh dat lieve beeld, daar deese sporrelingh om toekwam, de slagh vlack voor haer trony, want hy had sijn arm al te wyd uit ghestrekt, om se zoo schielyck te rugh te konnen houden. Bloemerhart dat moeid me, seyd hy, maar swijgh slechts een weinighje stil, 'k sal 't wel met je goed maacken, als ick die Vent maer eerst wat op sijn muil ghe- 't Amsterdamsch HOERDOM 134 geklopt heb. Dat sal alsoo gemackkelijk niet te doen vallen, broer, zei den ander; en hier op met noch twee Makkers, die hy by sich had, over de tafel gesprongen zijnde, greep hy den Oost-Indies- Vaarder by de lokken blyvende d'andere twee ondertusschen stil staan, om zorg te dragen, dat'er niemand meer op zoude komen; maar d'Oost-Indies-Vaarders zagen niet zoo haast, dat hun makker te kort schoot, of si sloegen mee hand aan 't werck. Thans begon'er een generale bataalje; en hoewel de Oost Indies-Vaerders vier tegen drie waren, zouden ze echter, ter oorzaek van hun dronckenschap, ver te kort geschooten hebhen, zoo de Waerd, en de Musikanten, beneffens eenigen van de gasten hen niet van malkander getrocken hadden. Ondertusschen vloog de Waerdin na dit Hoertje toe, dat de stoel gedraeyd had, waer van ik 't Amsterdamsch HOERDOM 135 ik hier voor gesprooken heb. Docht ick 't niet wel, vervloeckte Hoer, zeide sy, dat'er moeite zou komen; en wiens schuld is dat nou, stinkende garnaels teef, als alleen de jouwe? Dit segghende, klopte zy haar onderwijl met een muil zoo dicht op haer trony, dat het arme Hoertje naauwlijks wist, waer zy haar hoofd zoude berghen; en onghetwijfeld sou dit werck noch al een wyltje gheduurd hebben, had een Timmerman, die deernis met het Meisje kreeg, haar d' armen niet vast ghehouden, en vry wat onsagt op een stoel ter neer geset. Wat vervloeckter Wyf is dat, seid' hy, 'k gheloof dat se vermaeck heeft in 't veghten, als se verseeckerd is, dat men sich niet weeren durst; maer akkrement, dat het Meisje my bestond, hoe zou ick je op jou dikke smoel trommelen. Thans kwam de Waardin, daar dit Hoertje by woonde, welcke eens onder de brug haer 't Amsterdamsch HOERDOM 136 haar darmen geleegd had, weer binnen; en verstaande, dat men haar Meisje nu voor den tweede maal om zulk een geringe zaak soo braaf d'ooren geschuurd, maakte zy een geweld, dat'er 't gantsche huis af weer galmde. Wat bruid me deese verdoemde Moffin hier, zei ze; zy meend byget, dat de karaan je gat gebonden is; maar neen daar zyn meer huisen, als het jouwe, en dient je den dreck niet, soo laat ze staan; 'k begeer niet, dat jy myn Vroului slaan zult, en had ik het gezien daar zou een huisje van Sinjeur den duivel gelegen hebben, Wel dit gaat vreemd, zeid ik; 'k meende dat de vrouwen van den huyse over al soo seer ontsien wierden, als hier naast gezien heb; maar na ik bespeuren kan, heeft deeze Waardin zoo veel ontzags niet, als d' andere. Dat heeft zyn rede, zei mijn Leidsman, als de Waardinnen, die des avonds op zulk 't Amsterdamsch HOERDOM 137 sulcke plaatsen komen, Meisjes hebben, die eerst aen den dans ghekomen, en die niet lelijck sijn, soo kunnen se meest over al wel gheraaken, dewijl deese diertjes de neeringh doen wakkeren, en derhalven durven se wel spreecken, daar anderen swijgen moeten; maar hebben se dochters, die of al te seer bekend, of niet mooy en zijn, soo moeten se menighen versmaadelijcken woord by gelegentheid verdragen, soo se 't hock niet verliesen en willen. Ten anderen sijn 'er, die door hun kwaade tongh, of door andere ongheregeldheden, al uit een Huys of twee gheboend sijn, en derhalven niet weetende, waar se sich wenden sullen, moeten se bylegghen, en de mond snoeren, al hebben se dickwils selfs gelijck. Ook heeft men'er, die gheld aen de Waardinnen van de Speelhuisen te kwaad zijn, want als se iets van nooden hebben, en dat se gheen raad 't Amsterdamsch HOERDOM 138 raad weeten, om'er aan te komen, schieten deese by wijlen de penninghen, of blyven 'er borgh voor, waar voor se verbonden en ghenoodsaeckt zijn des avonds met hun dochters daar te komen, en de selven zodanigh toe te takelen, als de Hospitas 't raedsaam vinden behoudens dat se de middelen by provisie daar toe verschaffen; en deese arme duyvels zyn 't, die 't meest gheplaagd worden, en die soo gehoorsaem moeten weesen, als of se t'eenemael onder der zelver gebied stonden, Maer 't ghebeurd wel, als se te veel geplaegd worden, dat se by andere Waardinnen gaen, die, zoo de Hoertjes, dat ze des avonds mee compareren, hen aenstaen, de schuld voldoen, of de borgtocht overnemen; doch op dese wys raecken se dickwils van 't Vaghevuur in de Hel; somtyds valt het oock wel beter uit; doch 't gaat hoe 't gaat, se zyn en blyven ghebon- den, 't Amsterdamsch HOERDOM 139 den, en moeten gemeenlyck ten duursten betaelen, 't geen ze aldus geleend hebben; of daer se borg voor hebben moeten stellen; want ten minsten moeten 'er een vereering voor het geryf weezen. Om deese redenen wachten zy sich doorgaens soo veel als 't mogelyck is, voor dusdanige schulden: voornamentlyck soo se by ondervinding d'ongemacken daer van besogt hebben, maer als de nood aen de man komt stapt men over alle insichten heen, en als men dan zyn gat brand, moet men op de blaren zitten. D' Oost-Indies vaerders, terwyl wy dus stonden te praeten, waren al besig geraakt met de kwesty weer af te drincken, daer deesen grooten beker toe gebruickt wierd, waar van ik hier voor gesprooken heb. Ick was benieuwd om te hooren, wat redenen sy voeren souden met de geenen, daer sy soo even mee gebackeleyd of gevochten had- den, 't Amsterdamsch HOERDOM 140 den, maar myn Leidsman, my by de mouw vattende, sei dat ick hem volghen sou, en dat hy my op een plaats soude brenghen, daar men fatsoenelyker lieden vond. Wy ginghen dan ter deur uyt, en wandelden een mooy eindtje weegs de selve graft langs, tot dat wy voor een breed huis kwamen, waer van de deur, even gelijck van het tweede Huis, daar mijn Leidsman my ghebraght had, met een hek afgheslooten was. Uit het voor-huis traden wy in een gangh, aan welckers slinker syde een deur stond, die toegangh in een groote kamer gaf, daar ik een menigte van volk gewaer wierd, en onder deesen sulk een lenghte van Hoertjes, waer van de meesten op sijn Juffers gekleed gingen, dat ick verwonderd stond. Dit doet sich al vry groots op, seyd' ik teghen mijn Leidsman, men moet hier goede neeringh houden, dat de Juffertjes hier in sulk een overvloed zijn. 't Amsterdamsch HOERDOM 141 zijn. De neeringh is 'er soo groot antwoordde myn Leydsman, als op eenighe plaats van deese natuur, uytghenomen alleen 't eerste Huis, daer wy in gheweest zijn, want dat overtreft alle d'anderen, maar men houd hier gheen soo goede ordre, als'er op sommige plaetsen wel ghedaan word, en de Hoertjes speelen 'er den baas wat te veel, 't gheen veroorsaeckt word door dat'er den Hospes sich wat te ghemeen mee maeckt. en dat 'er selden een dansje ghedanst word, sonder dat hy mee van de party is. Wel is sijn Vrouw daar niet jalours over, vroegh ick, dat hy sigh soo ghemeen met deese Schepsels maeckt? Mogelyk sou s'et weesen, dat se by hem woonde, hernam hy, maar ieder houd bysonder huys, en se sijn al soo vreemd den een van den ander, als of se malkander nooit ghekend hadden. wel waar is dat doch by toe ghekoomen, dat se soo vreemd van 't Amsterdamsch HOERDOM 142 van elckander zyn? vroeghick vorders. Men gheeft de Vrouw na, antwoordde myn Leidsman, dat se wat te veel van de brandewijn houd, en dit wil derhalven d'oorsaak van deese schellingh weesen. 't Is wei waar, dat ze op die dranck vry wat verslingherd is, maar z'is oud en ver na niet van de goelijcksten, en dat heeft 'er oock al vry wat toe geholpen. Ondertusschen speeld den Man 't Heerschop, ghelyk hy wel doen kan, want hy windt ghelds ghenoegh, maar 't Wijf moet sigh vry wat soberder belyden, als loopende met de kruiwaghen langhs de straat, en gheen andere winsten hebbende, als 't geen haer deese veragte koophandel op kan brengen. Dat 's slecht seid 'ik, ten minsten behoorde hy haer, eenige onderstand te doen, wou hy se niet by sich houden, Hy valt soo geweldig conscientieus niet, hernam mijn Leidsman, en, van haer on- der- 't Amsterdamsch HOERDOM 143 derstand te doen, wil hy zelfs niet eens weeten, dat hy een Vrouw heeft. Zoo groot is de nar; maar dat ze eenighe duizende by malkander had, hy sou ze dan wel weer by sigh willen neemen, want hy valt vry wat geldgieriger. Wat de neeringh belangd, vervolghde hy, daar weet hy soo geestigh mee om te springhen, of als hy een Wyf was, en hy kan de luiden den wyn zoo net in 't lyf preecken, dat het een lust om te hooren is. Brengh me daar eens een pindt Rynsche Wijn aan dien Heer in den hoek, riep den Hospes. Wats dat voor een Heer? vroegh ik aan myn Leidsman. 't Is dien Engelschen Heer, antwoorde hy, die daar nevens dat Juffertje met die geblomde Samaar zit. Wel nu, wel nu, zeid' ick, dat Juffertje is noch al een pint Rynsche Wyn waard, want daar lyckt al een aardighe swier by te weesen. Dat 's sulck een won- der 't Amsterdamsch HOERDOM 144 der niet, zei myn Leidsman; want z'is van een goed geslagt, of ten minsten van een beter, als d'anderen, die ghy hier ziet, want haar Vader is een man geweest, die een bediening op het Stadhuis had, doch na des selfs dood zyn de zaaken vry wat verloopen, en van drie Dochters, die naliet, zyn'er twee, die zich tot deeze vervloekte manier van leeven begeeven hebben. Wel broertjes, zei de Waard, soo als mijn Leidsman deese redenen geeindigt had, wil je soo met een paar pintjes gaan, dat lijckt 'er immers niet na? Wat wat, 't zyn al te soete Meisjes, daar je daar by sit, om niet eens van mijn roo wijn te proeven. 'k Hebse, vervolghde hy, die soo uitstekend lekker, is, dat men 'er een Hoer om souworden en slaapen in de geut; want se is soo soet als suiker, se ruikt als kaneel, en smaekt niet an- 't Amsterdamsch HOERDOM 145 anders, als of je al de lekkernyen des weerelds te ghelyck in de mond had. Wel geef'er dan eens een pintje of, zei een van de twee Boeren, daar hy dese redenen tegen voerde; want het ware Vriessche Schippers, ghelyck mijn Leidsman my bekend maeckte, daar zich twee Hoertjes by ghevoeghd hadden, op hoop van ze naderhand mee na huys te zullen sleepen, 'k Moet bekennen, zeyd' ik, dat dien Hospes zyn waar al soo wel weet aan te prijsen, als of hy een Vrouw was, en ick sou'er oock al een weinigje aan getwyfeld hebben, had ick zijn baard niet ghezien, want wat zyn stem en manieren belanghd, die zyn al vry wat vrouwelyck. Daer is al een weynigje aan, zey myn Leidsman, maar keer het hooft eens om, soo sult gy wat anders sien. Straks deed ik zoo, en zagh een Heer ter kamer intreeden met een Juffertje aan de hand, 't geen een witte zyde Samaer aan 't Amsterdamsch HOERDOM 146 aan had, een dat een uitsteeckend mooy Meysje was. Wel de duivel riep een ander Hoertje, dat in 't swart gekleed was, moet ick dat dan soo aansien, dat een ander hier met mijn Liefste komt braveeren? Is 't niet genoegh, dat je my hebt, zei een jong Heer, die nevens haar zat, of heb je te klaagen dat je gebreck moet lyden? Wel neen, mijn Engel, hernam het Hoertje, slaande haar armen om zyn hals, 'k zegh het daarom niet; 't is maar alleen om die vervloeckte Karonje wat te plaagen; want ik heb se doch mijn leeven niet wel mogen zetten, en hier op van haar plaats opstaande; Wel, zoete Juffertje, zeide zy, sedert wat tyd heeft deesen Heer de zotheid gehad van zijn zijnnen op u te stellen? Sedert dat hy ghezien heeft, gaf haar d'andere ten antwoord, dat hy een groote misslagh had begaan in u voor zijn Matres te verkiesen, dewijl ghy sijn 't Amsterdamsch HOERDOM 147 sijn genegentheid nooit verdiend en hebt. 't Is wonder, hernam die met de swarte kleeding, dat ick dan soo terstond weer iemand heb konnen vinden, die, sonder Mijn Heer mijn gheweesene Liefste te na te spreeken, soo goed is als hy, en die ik niet geloof, dat ooit sal klagen dat ik syn genegentheydt niet waardig en ben. Maar vervolgde sy, dat geef me 't grootste wonder daer sy sulk een lebbigen Schepsel tot syn Matres genomen heeft dat ik hem door mijn vriendelijckheyd so menigen vermakelyken nagt heb doen overbrengen. 'k Heb 'er nog weynig gesien, gaf haer d' andere ten antwoord, die sich over myn spytigheid of lebbigheidt beklaegden; maar al u woorden spruiten maer uit jalousi, en uijt spijt over te sien, dat een ander uw plaets heeft ingenomen, en daerom mag ik'er me niet eens mee bekreunen. Om te toonen, sei die met 't Amsterdamsch HOERDOM 148 met de swarte Tabbaard, dat gy in uwe meeningh bedrooghen zijt, en dat dit verlies my in 't minste niet ter herte gaat, moet ick de ghezondheid van myn Liefste eens met een braaven beecker gaen drincken, en hier op een pindts roemer Rynsche Wyn met suicker laetende binnen brenghen, soop sy die met een teugh uit, en gooide het glas vervolghens over haar hoofd. Ghy sult het immers niet kwalyck neemen, mijn Enghel, zei die met de witte Samaar vattende hem om den hals, dat ik oock eens op uw gesondheid drink? 'k Zou 't kwalyck genomen hebben, zei den Bloedbeulingh, dat gy u had laaten oversnuiven, 'k heb noch soo wel een duckaton tien of twaelf over, als haer Liefste; en drinck niet alleen een glas op mijn ghesondheid maar honderd; zoo 't u ghevalt; 'k sal ze betaalen eer ick hier uyt gaa. Van stonden aan liet sy ook zodanigh een roemer komen, daar sy 't Amsterdamsch HOERDOM 149 zy even op de selve manier mee leefde. Ondertusschen stiet den Heer, welcke het Juffertje met de swarte Tabbaard tot zyn Matres verkoozen, en die de snorkeryen van den anderen Heer seer wel ghehoord had, haar aen, en zei haar, dat ze gheen koop sou gheeven, al sou ze al de roemers stukken smyten, die 'er in 't gantsche Huys waren. Zy deed 'er sigh dan terstond noch een brenghen, dien se uitdronck, en vorders teghen de vloer smeet; daer d'andere haer gantsch niet schuldig in bleef. Straks daer op wierd ook van beide de zyden de derde na binnen ghestuerd, maar als die met de swarte Tabbaerd, die dit werk eerst angevangen had, soo schielyk soo veel wijns niet verswelgen konde, zeide sy teghen haar party; dat se evenwel haar ghenegentheid toonen, en soo veel 'er af drincken sou, als sy verdraaghen konde. Dit segghende, dronk sy de 't Amsterdamsch HOERDOM 150 de vierde roemer ontrent half uit, en wierp ze vorders tegen de vloer de aan, dat de wijn d'omstanders om d'ooren spattede. Om kort te gaen 't kwam eindelijck soo ver, dat ze de wijn maer effentjes proefden, en straks daer na de glazen stukken smeeten; invoegen dat dit edele nat en de suiker over de kamer dreef, als of het water was geweest; want daer waren nu in 't geheel over de dartig pints roemers dese dood gestorven; en ongetwijfeld sou 'er noch geen einde van dit werck gemaakt zyn geworden, hadden dese twe Zotten over 't spatten van de wyn geen moeyte gekreegen. Straks rukten zy de degens uit, en stelden sich in postuur om malkander in 't vleesch te beledigen, na de zotheid gehad te hebben van zich soo dapper door dese twee Venusjes in de beurs te hebben laaten straffen, maer de Waard en eenigen van de gasten schooten tussche bei- 't Amsterdamsch HOERDOM 151 beiden, en brachten soo veel te wegen, dat het geschil geen voortgang nam, en dat zy 't met malkander afdronken. Dus wierd'er een einde gemaakt van 't plengen van de wyn, 't geen ieder achtien guldens kwam te kosten; want so menigen roemer als'er geweest was soo menig maal vier schellingen moesten er betaald worden, te weten, twee schellingen voor de wijn, een voor de suyker, en een voor 't glas. Wel sijn'er menschen in de weereld, zeid ik tegen mijn Leidsman die zich tot deese zotheyt konnen laaten vervoeren van haar geld op zulk een bespottelyke maniere te verkwisten? Onder de Duytschers gelyk als deese twee Heeren zyn gaf hy my ten antwoord, vind men 'er genoeg; want deese bloedbeulingen beelden zich straks in geaffronteerd te zyn, al was de zaak ook noch soo gering; en om geen af- 't Amsterdamsch HOERDOM 152 affronten te lyden, sullen ze al verteeren, wat z' in de wereld hebben, want se sullen geensins lyden dat iemand hen trotseerd, vermits dit onder hen voor de grootste schande gereekend word, en dit is d' oorsaak, dat se soo veel glasen aan stukken hebben laaten gooyen, dewyl die van dese twee in dese gelegentheyd zyn edelmoedigheid niet getoont had (want met dese naam worden alle diergelyke sothedė genoemt) naderhant sou hebbė moeten gaan voor een Man, die zig had laten braveeren, en grooter schande kan de Hoogduitsche Landaard niet overkomen. d' Engelschen, vervolgde hy, sijn met deese zotterny ook al vry wat besmet, maar wat de Franschen en de Nederlanders belangd, men zou 'er sulcke Narren ook wel onder vindė, maar niet in sulk een meenigte, insonderheid onder de Nederlanders, want dese Messieurs willen wel een stui- 't Amsterdamsch HOERDOM 153 stuivertje verteeren, maar se moeten 'er waar voor hebben, doch aan 't breeken van glasen zullen se zeer selden gelt te kost leggen. Ook geeven zy 'er seer weynig na, of men op hun gefondheyd drinkt, of niet, dewylse wel weeten, dat se daar om niet een uur te langer gesond sullen blijven. 't Is waar, dat de Duytschers ook soo dwaas niet zyn, of se weeten wel, dat deese dingen de gesondheid niet verlangen konnen, maar sy laaten sig voorstaan, dat men hen een bysondere genegentheyd toedraagt, wanneer men op hun gezondheid drinkt. 't Plagt hier voormaals wel soo te weesen toen de menschen in een suyvere eenvoudigheid leefden, maar tegenwoordig is de weereld vol van bedrog en valsheid, en men kan op deese dingen gantsch geen staat maaken, selfs niet in Mannen, die de naam van eerlyck vooren, 'k laat staan in Hoeren, wel- 't Amsterdamsch HOERDOM 154 welcke alle middelen aanwenden om iemant te bedriegen, en te doen geloven, dat hy soo seer bemind word, als zy'er den schyn af maaken; en seker dese twee zyn 'er al vry bequaam toe, want ze verstaan het ambagt zoo grondig, en ze weeten zich soo geestig na den inborst van alle natien te voegen, dat men'er zeer weinig zou konnen vinden, die hen daar in te boven gingen. Sy moeten dit werk dan al lang by der hant gehat hebben, zeid ik. Men kan in een jaar vyf of zes, hernam mijn Leidsman, al vry wat leeren, als men zyn harsens maar een weinigje vergen wil. Maar, voegde hy daar by, 'k zie daar een Hoertje uit de kamer gaan, daar moet ik u iets van laaten zien, daar gy ongetwijfeld ook noch onwetend af zult weesen. Wy traden dan insgelyks ter deur uyt, en de gang ten einde gegaan zynde; kwamen wy in een keu- 't Amsterdamsch HOERDOM 155 keucken, daar dit Juffertje zich voor de goot-steen geplaatst had. Straks zettede zy de slinker hand wel styfin de zy, en de twe voorste vingers van de rechter in de keel gestooken hebbende, braakte zy in drie vier golpen alle de wyn uit, dien ze dien avond gedronken had. Klara, Klara, riep ze tegen de Meid, geef me nu eens wat zoete melk, doch je ze niet in huis hebt, soo lang maar wat schoon regen water. Daar staat noch een mingelen of anderhalf in de Spijskamer, zei de Meid, die varsch en lekker is; want ik heb ze van den avond eerst van de Boer genomen. 't Juffertje liep dan na de Spijskamer toe, en omtrent een pint daar van in haar maag gezet hebbende, na dat zy de mond alvorens een weynigje gespoeld had nu sal ik de Polletjes weer een rib uit het lijf suypen, seyde zy, gaande hier mee weer na de Speel-ka- mer 't Amsterdamsch HOERDOM 156 mer, daar wy ons ook weer na toe begaven. Dit kunsje, sey myn Leidsman, kunnen de Hoeren fiks, als se wat te veel gedronken hebben, en als se sijn, dat 'er in 't kort noch geen eynde van gemaakt staat te worden, en aldus sullen sy dikwil twee of drie maal op een avond sig den maag ontlaaden, en weer op nieuws soo fel aan 't suypen vallen, als of se noch eerst versche luyden waren. 't Is waar, dat se door dit braaken soo nuchteren niet en worden, als of se geen wijn geproefd hadden, want de dampen van deese vocht trekken gestaadig na de harsenen toe, doch 't is echter seker, dat de meeste kragt gebroken wort, waar toe het drinken van soete melk of schoon regen-water ook al vry wat helpt, Dese neering, seyd ik tegen mijn Leidsman, heeft meer, en wonderlijker geheimenisten in, als ik ooit gedagt had, doch se sijn meest 't Amsterdamsch HOERDOM 157 meest altemaal ketteragtig en geweldig godloos. Echter zyn 'er onder de Waardinnen en de Hoerren, zei mijn Leidsman, die gaarne de naam zouden hebben dat ze godvruchtig waren, want se gaan twee of drie maal in de week ter Misse, en om de maand eens ter Biegt, en aldus menen zy voldaan te hebben; want hun zonden aan den Priester beleden hebbende, gelooven zy soo zuiver te zijn, als of ze nooit gesondigd hadden. Te deser oorsaak is 'er geen gemakkelijker Religie voor een Hoertje, als de Roomsche; want wat de geenen belangd, die in de Gereformeerde Godsdienst opgetrokken zijn, die komen by na nooit in de Kerk, om dat ze wel weeten, dat het ter Kerke gaan, hen de sonde niet af zal nemen, maar dat zy in tegendeel de selve daar so scherpelijk hooren bestraffen, dat ze, niet t' onregt, aan hun zaligheid beginnen te twijfelen, en om niet al- 't Amsterdamsch HOERDOM 158 altyd in dese vreese en twyfelmoedigheid te zyn, blyven zy'er van daan, en sondigen vast op d'oude rekening aan, denkende dat se naderhandt wel eens gelegentheidt sullen krygen, om daar berouw over te toonen, even of het dien Almagtigen Schepper dan al goed genoeg was; maar wee den genen, die Gods langmoedigheyd soo seer tergen, en die sulk een verkeerd en sondig gevoelen van sijn goetheyd hebben. Men kan de menschen wel bedriegen; doch God niet; zyn oogen worden door geen nevelen verduysterd, en zyn geregtigheit kan met geen slinkse streeken om gezet of verdraayt worden. Doch op een ander tydt, voegde myn Leidsman daar by, sullen wy wel eens gelegentheyt hebben om hier breder af te spreken. Zie nu maar naarstig toe, en dat gy niet verstaat, vraag my daar maar na, ik sal u van alles volkomentlyk onderrechten. 'k Stond 't Amsterdamsch HOERDOM 159 'k Stond stom van verwondering wanneer ik myn Leidsman, die alreeds van alle genade vervallen was, zonder hoop van ooit enige gunst by sijn Schepper te sullė verwerven dus Kristelyk hoorde spreken, en ik doemde by my zelve deese verblinde menschen, die sich door hun luyheit, en op hoop van een wellustig en onbekommerd leven te voeren, soo ver van het pad des Deugds hadden laaten afleiden, dat men in hun seden niet de minste overblyfselen daar af bespeuren konde. Zoo deze, te weeten myn Leidsman, dacht, ik noch eens in een staadt mocht zyn om gena te konnen verwerven, hoe gaarne zou hy een leven leiden, daar de vroomheyt, en de godtvrugtigheit de meeste ogeblikken van zouden hebben; en deese Schepsels verwaarlosen niet alleen alle gelegentheden van goed te doen; maar ze vlieden ze zelfs en 't Amsterdamsch HOERDOM 160 en scheppen vermaak in allerhande ongeregeldheden aan te rechten. 'k Was noch in deese overdenkingen, wanneer ik den Hospes geld zag weygeren van een Man, die een degen aan had, en die hem tot betaling van een pint wijns een schelling aanbood. Hei, hei, wat zal dat wesen, zeid de Waard, wy kennen malkander immers wel beter; d' eene vrindschap is d' andere waard; en zoo je meer lust, zoo spreek maar. Van avond meen ik 'er niet meer in te doen, zei die met den degen; want het word al tijd om na huis te gaan. Hier mee de kamer deur open getrokken, en den Waard een goede nacht gewenscht hebbende, ging hy voort. Hoe eerlyk was die Man daar, zey den Hospes tegen de Muzikanten, maar had ik 't geld eens aangenomen hoe slegt wou hy hebben staan kijken? Wat is dat voor een Vent, vroeg 't Amsterdamsch HOERDOM 161 vroeg ik aan myn Leidsman, daar den Hospes geen geld af hebben wou; 't Is een dienaar van een der Substituit Schouten, antwoorde hy my, die eens kwam kijken, of 'er noch wat neering was; en, gelijk deeze Messieurs hen leeds genoeg doen kunnen; soo zy ze t' onvriend hebben, durven zy 'er nooit geld af eissehen, of nemen, al willen ze kwansuis somtijds betaalen, doch zy hebben 't niet in de zin, en 't geen zy doen, geschied maar om anderen te doen denken, dat ze daar niet gekomen zijn om een glas wyns te geef te krijgen, dewyl ze den Hospes daar geld voor aenbieden, maar 't gebeurd zeer selden dat ze deze gedagten krijgen; want gemeenlijk gaan se maar voort, zonder eens van betaalen te spreeken. Ook komen ze maar in de kamer, sonder wijn t'eisschen; doch de Waarden en Waardinnen hebben de beleefdheid uyt zich selven van 't Amsterdamsch HOERDOM 162 van hem daar af doen verzorgen; maar om dat dese nu kwansuis self, gelyk een gast, gecommandeerd heeft, wil hy wat eerlyker als na gewoonte weezen; niet te min was hy wel verzekerd, dat de Waard zyn gelt niet aan zou nemen anders sou hy 't wel in syn beurs gehouden hebben. Wel waar in, vroeg ik, kunnen deeze luyden hen doch leed doen? 'k Sal 't u seggen, zei mijn Leidsman; deese huisen werden wel toegelaten; maar 't is daarom echter niet geoorloofd, dat 'er soo veel Hoeren sullen komen, en 't gebeurd derhalven by wijlen, dat de Juffertjes door de Substituit- Schouten daar altemaal uitgehaald worden; waar na men eenigen, te weten die noch nooit in hegtenis geweest zijn, herbergen en hoerhuizen verbied; die dit vonnis voor heen alreeds eens of twee maalen gekregen hebben, worden gemeenlijk voor drie maanden zes maen- 't Amsterdamsch HOERDOM 163 maanden, of ook wel voor een gantsch jaar, en langer, ter Stad uitgebannen, na datze menigmaal in hegtenis geweest zyn, want het gebeurd somtijds wel, dat iemand tot twee, ja drie maalen toe, in de gevangenis raakt, sonder daar om egter uitgebannen te worden, dog deze voorbeelden kunnen tot geen gevolg getrokken worden. Zoo 'er nu onder zijn, die alreets eens uitgebannen zyn geweest, die treffen somtijds 't ongeluk van voor eenige tijd in 't Spin-huis gezet te worden, inzonderheyt zoo ze binnen de tyd van hun verbanning gevangen worden, andersints band men ze voor de twede maal ter Stad uit, doch gemeenlyck voor een langer tijd als ze d' eerste maal gebannen zyn geweest. Gelyk nu by dese gelegentheden de waardinnen somtyts soo wel als de Hoeren me genomen worden, kunt gy ligtelyk begrypen, dat deze dienaars hen voor- 't Amsterdamsch HOERDOM 164 voordeelig kunnen wezen met hen voor deze stormen te waarschouwen, want gemeenlyk weten zy wel een dag of twee van te voren; waar het onweer vallen zal. En 't is noodzaakelijk dat 'er somtijts een verstooring onder dit volk komt, want andersints zou Amsterdam binnen een paar jaaren soo vol van Hoeren en Hoer- huysen wesen, dat se 't getal der eerlijke luyden by na overtreffen souden. Wel sou 't niet beter wesen, vroeg ik, dat men se altemaal uitbande, gelijk men in andere Steden doet? De weereld, antwoordde mijn Leidsman, is met de Bybel in de hand niet te regeeren, ander steden, daar men geen hoeren gedoogen wil, hebben sulk een toeloop van Vreemdelingen en van Vaarens- gezellen niet, als Amsterdam heeft, en, gelyck deeze luiden so geweldig sijn niet en val- len 't Amsterdamsch HOERDOM 165 len, inzonderheid de Vaarens- gezellen, die zich dagelycks, als se aan de wal zyn, zat en vol zuipen en die al soo rouw en onbuigsaam zyn, als het Element dat ze bevaren, is men genoodzaakt, om een grooter kwaad voor te komen, te weeten, 't aanranden en schenden van eerlijke Vrouwen, 't schofferen van Maagden, en meer diergelijke ongeregeldheden, gemeene Vrouwen of hoeren re gedoogen, gelyk ze ook in Amsterdam al gedoogd zyn geweest, zelfs toen de Stad nauwelijks het vierde deel besloeg van de groote, welke zy tegenwoordig heeft; en dat u noch meer verwonderen zal is dit, dat 'er toenmaals geen hoerhuys gehouden mocht worden, als van des Schout dienaaren, en op geen andere plaatsen, als in de Hal- steeg en in de Pijl-steeg, gelyk zulks betuygd een zeker Plakkaat, 't geen opentlyk van des Stad- 't Amsterdamsch HOERDOM 166 Stad-huis puy ofgekondigd is op den vier-en-twintigsten January van den jaare 1509. Dat verwonder me doch al vry wat, zeid ik, want ik heb daar nooit meer afhoren spreeken, maar 't ander verwonderd me nu niet, te weten, dat de Waarden en Waardinnen zoo beleeft tegen de Dienaars zyn dewylze hen zulke aanmerkelyke diensten konnen doen, en ik zou wel gelooven, dat'er somtydts wel wat meer als een glas wyns tot belooning gegeeven wierd. Dat gebeurd ook al, hernam myn Leidsman, hoewel 't tegen hun eed strydig is, maar om die kwamsuis niet te breeken, laat zy zich voorstaan, dat het geen belooningen voor hun diensten, maar dat het slechts geschenken zyn, welke zy met een vry gemoed konnen aanneemen, niet te min weeten sy wel waar dese geschenken voor gegeeven worden, en soo se de woor- den 't Amsterdamsch HOERDOM 167 den van direct en indirect maar eenigsins willen overwegen, zullen sy wel haast bespeuren, dat dusdanige geschenken en vereeringen geensins van hen aangenomen behoorden te worden, soo se anders hun gemoed onbevlekt soeken te houden, maar gemeenlijk bekreunen zich deese Messieurs daar niet veel mee. Zy slagten de Portugeesen, die, wanneer voor d' eerste maal na Indien trokken, hun Conscientien soo lang in een kist slooten, om daar in Landen, alwaar sy in plaats van alle Kristelycke deugden, alle gruwelen inbrachten, niet mee belemmerd te weesen. Even soo doen ook deese kwanten, want niet soo haast hebben sy den degen op sy gekregen, of zy werpen de Conscientie in een hoek, dewyl hen die in hun bediening hinderlyk soude wee-en. Zijn 'er geen meer, zijn 'er geen meer? 't Amsterdamsch HOERDOM 168 meer? riep een zeker Heer, terwyl wy dus ernstig met malkander in redenen waren. Wat zal dit nu wesen, vroeg ik; me dunkt, dat hy 'er al meer als genoeg heeft; want hy had alreeds drie Juffertjes, en een burgerlyk Meisje by sig sitten. Wacht maar een oogenblik, gy sult het wel sien, sey myn Leidsman. 'k Twijfelde niet, of daar souden noch meer hoertjes by hem gekomen hebben; maar niemand beweegde sig van haar plaats, als alleenlyk om te sien, wat hy met dese vier Schepsels uyt soude rechten. Wanneer hy nu bemerkte, dat hy geenvolk meer werven kon, liet hy een mingelens kan komen, die niet soo dra geleegd was, of hy sey tegendeese Venusjes, dat se altemael wel weer heen mochten gaen, dewijl hy niet van meening was sich met een van vieren te vermengen; want, voegde hy daar by 'k sou d' andere drie niet gaarne de spijt 't Amsterdamsch HOERDOM 169 spijt aan doen van iemand, die mogelijk niet veel goelyker is (want gy zijt alle vier by na van een fatsoen) boven hen te stellen, en myn penningen daar aan te kost te hangen; en om u alle vier van de krevel koorts te helpen, en een iegelijk, volgens mijn gewoonte, te beloonen, daar zie ik niet veel kans toe, vermits ik geen oly-kan aan mijn fondament heb hangen, en dat mijn beurs ook niet seer wel voorzien is. Gaa derhalven maar heen, myn Engeltjes, en versuim uw voordeel om mijnent wil niet. d' Arme Hoertjes gingen met een beschaamd trony heen, en wierden soo geweldig uitgelagchen, dat ze naauwelijks wisten, waar se zich bergen zouden. Zoo, zoo, riep een Waardin, 'k wou dat ze altemaal soo voeren; die happige duisvels; straaks menen ze dat de pels nieuw is, al ze maar van een Heer eens vriendelijk aangezien worden; maar 't Amsterdamsch HOERDOM 170 maar dat was een slippert; ze meenden alle vier wat onder 't hemd te krijgen, en ondertusschen sullen z' er de lucht niet eens af hebben. Wat 's dat te seggen, Vroeg ik aan mijn Leitsman; wat ik wist niet wat ik van dit werk maaken zou. Deese Heer, gaf hy my ten antwoord, is hier voor een zeer mild Heer bekend, ter oorsaak dat al ettelijke van dese Juffertjes van sijn penningen gehandeld hebben; en dit is de reeden, waar om ze hem terstond op sijn komst, soo dicht als kraayen om d' ooren kwamen vliegen, doch is tegenwoordig in geen luim om met iemand vrolyk te wezen, en ten anderen stond het wat te gekkelyk na mijn zin, dat men hem so van alle kanten bestormen kwam, even of 't een weddenschap was geweest, wie hem 't best zou weeten te bekooren. De Man heeft gelik, seit ik, want uit sulke staaltjes kan hy wel bespuren, dat men t niet op 't Amsterdamsch HOERDOM 171 op sijn persoon, maar op sijn beurs gemunt heeft, dewyl er onmogelik is dat'er soo veel Vrouwlui te gelyk op iemand verlieven zouden. Wend het hooft eens na de deur, zei myn Leidsman, gy zult wel haast wat vremts zien. 'k Deet so en sag twaalf wijn verlaaters altemaal met stopmesten op de sy agter malkander ter kamer in komen. Straks eistenzy ieder een pip tabak, en in 't generael eė pint witte wijn, daar se elk omtrent het vierde van een half mutsje uit dronken. zettende de kan weyders op een tafel. Hier na staken zy de pypen op en koosen plaats, daar 't hen beliefden. Straks daar na stonden 'er vier van den hoop op die aan 't dansen raakten. ten einde van't welke sy de overige wyn uitdronken. Ten offer, jongens, ten offer, riep d'oudste, soo haaft de pint leeg was, elk een halve stuiver, soo kan de Man sijn geld krijgen. Wat sal ik dan voor mijn 't Amsterdamsch HOERDOM 172 myn tabak en mijn schoone pypen hebben? vroeg den Hospes. Dat zullen wy wel eens goed maaken als 'er wat meer oly by de kas is, zeiden de Wyn-verlaaters, en gingen daar mee weer voort. Als'er zulke Kalanten wat veel kwamen, zeid ik tegen myn Leidsman, soo zou den Hospes zyn kamer haast vol volks hebben; maar of hy 'er ryk by worden zou, daar twijfel ik aan, want als men twaalf pypen tabak op een pint wyn toegeeft, soo kan'er zoo geweldig veel niet overschieten. Men durft deesen kwanten egter geen drank weigeren zei myn Leidsman, want ze vallen vry wat moedwillig, en verlaaten zich dapper op hun stap- messen, daar ze niet alleen mee hakken, maar daar ze ook soo net mee gooyen konnen, dat men voor dit geweer niet wel in veyligheid kan weesen. Vorders zyn se niet veel beter als de Pluggen; want daar wat te krak- kee- 't Amsterdamsch HOERDOM 173 keelen valt, daar moeten zy altyd by weesen. en ook vallen ze niet zeer vies van d' eerste oorzaak daar af te zyn. Maar gebeurst dat wel meer, vroeg ik, dat se soo sterk ergens in komen vallen, en dat om soo weinig te verteren? 't Gebeurd soo heel veel niet, zey myn Leidsman, dewyl z'er niet altyd gelegentheid toe hebben; maar als 'er wijnen in 't bekken verkogt worden, daar zich de meeste Wijnkoopers met hun Knegts by laaten vinden, dan gebeurd het somtyts wel eens; en niet alleen dat ze dus op een plaats doen; maar nu gaan ze al weer na een ander Speel-huis, en daar zullen se even veel verteeren, als ze hier gedaan hebben; invoegen dat dit loopen een iegelik voor zyn hooft naauwelyks drie stuyvers kan komen te staan. Anders, gelyk ze doorgaans kinderen van fatsoenlijke en wel hebbende luiden zyn, durven ze wel een 't Amsterdamsch HOERDOM 174 een stuivertje verteeren, insonderheid op Zondagen, want dan worden se met eerbiedigheid voor hun geld bejegend, dewyl ze dan als Messieurs gekleed syn, maar laat ons weer voort wandelen, vervolgde hy, 't begint vast laat te worden, en wy sullen nog al vry wat te doen hebben, eer ik u alles sal hebben doen zien. Wy gingen dan dese selve graft tot dien einde toe langs, daar hy my een kelder op de hoek wees, in welkers voorhuis een Meysje, met swarte strikken en een tip op 't hoofd, in een hoekje by een lamp zat te lesen. Daar valt by wijlen ook al vry wat te doen, zeid, hy; maar tegenwoordig is 'er geen volk, ik Hoor daar immers noch Bas noch Fiool, zeid' ik. Wel men speeld over al niet, hernam mijn Leidsman, 't getal der Speelhuisen is seer klein in vergelijking van dat der andere hoer huizen want 't Amsterdamsch HOERDOM 175 want tegen een huis, daar men Musikanten houd, zijn 'er wel vijf- en-twijntig, daar men die niet en hout. Dit seggende sloegen wy de hoek om, en wandelden voorts langs een zeer smal burgwalletje, tot dat wy eindelyk voor een Pakhuis kwamen, daar ik het geluid van een Bas en van een Fiool hoorde. Doet men, vroeg ik, in dit Pakhuis ook zulke neering? ja zei myn Leidsman, maar tegenwoordig valt 'er niets te zien, als drie of vier mottige Sehepsels, die vast na volk zitten te wachten; doch van den avond zullen z' 'er niet veel by op steeken; want daar zullen geen gasten komen, die geldt te veel hebben. Sedert de dood van den Hospes, die dit Pakhuis, vervolgde hy, eerst tot een Speel-huis opgeregt heeft, is de neering meest verloopen; en derhalven heeft'er den geen, die 'er nu woond, genoeg te doen, om 'er de kost uit te haa- 't Amsterdamsch HOERDOM 176 haalen. Voor deesen plachten 'er veel Schippers, Bootsgezellen, en diergelyke luiden te komen, maar gy moet'er dit by weten, dat 'er toenmaals soo veel Speel-huisen niet en waren, en sedert dat die in zulken menigte gekomen sijn, verliep de neering vry wat; want niet alleen zyn 'er de genen daar ik u alreeds ingebracht heb, en daar gy nog in staat te komė; maar daar zy 'er noch veel meer anderen, welke omtrent de Haarlemmer Poort, in de Hout tuynen, en dat uit, gelegen zyn; doch deeze huizen worden weynig, als van Vaarens-gesellen en van Plugge bewandeld, en alles dat gy daar zien zoud, sou enkele beestagtigheid wesen, sonder de minste vermenging van eenige aardigheit. Behalven desen heeft men noch een menigte van huizen, die Dans-kamers genoemd worden, en daar insgeliks niet als plugge en rottige hoe- 't Amsterdamsch HOERDOM 177 hoeren verkeeren. In deese Dans- kamers of Mighel kitten, gelyk ze van de Pluggen geheeten worden, houd men niet anders als maar een Fiolist; want de drank; die 'er verkogt worden, sou zoo veel onkosten niet mogen opbrengen, om twe Speel lieden te houden, dewijl 'er niet gedronken word, als Brandewijn, en Bredaas, of Dorts Engels bier, 't geen men voor de selve prijs heeft, als in andere Herbergen, te weeten, voor vier stuivers de Kan. Maar op de Brandewijn kunnen ze grooten winsten doen, vermitze twee blanken voor't half mutsje krygen, van die tyd af dat den Fiolist heeft begonnen te speelen, daar ze anders te weten over dag, niet meer als een stuiver daar voor maken konnen; en evenwel winnen zy'er de helft aan, want ze betaalen de mingelen niet hooger als tegen zeven stuivers, 't Gebeurd somtijds wel, dat 't Amsterdamsch HOERDOM 178 dat een Vaarens-gezel, die eerst aan de wal gekomen is, en die niet weet waar hy met sijn gelt zal blyven, aan 't drinken van Brandewijn met suiker raakt, daar vry wat winst op te doen is; maar zulke zotten vind men niet altijdt. Ondertusschen heeft het niemand kwader in deeze Migchel-kitten als den Fioolist; want van vier uuren af, wanneer zy des winters daar wezen moeten, tot des avonds, ten minsten tot elf uuren toe, staan hem de handen niet stil, vermits de Pluggen gestadig op de vloer zijn; en niet soo haast hebben deese hun drie dansjes geeindigt (want dit is een vaste wet onder dit kanalje gelyk ik u verhald heb) of terstont springen 'er weer anderen voor den dag, die de baan warm houden, invoegen dat zoodanig een Speel-man of Pier-bol geen meer tyds en heeft als om te drinken, en te pissen. Ter- 't Amsterdamsch HOERDOM 179 Terwijl mijn Leitsman deze redenen tegen my voerde, hield hy my voor het Pakhuis staande, waar van ik de redenen eerst verstond, wanneer hy my sei, dat wy daar nast moesten wezen, daar hy my iets zou doen zien, 't geen my ongetwijfeld verwonderen zoude. Hier op traden wy in huis, en terstond na achteren toe, daar wy in de keuken twee hoertjes vonden zitten, met twee mans persoonen, die als Schippers gekleed waren; en benevens dezen de Waardin, die van geen ander ding praatte, als van drinken en van vroolijk te wezen. Wat zyn dat voor roemers; zeid ik tegen mijn Lidsman; ziende dat ze ruim soo groot als half pint, en vry wat kleinder als pints waren. Men tapt hier met geen tinne pinten, zei mijn Leitsman; maar alleenlijk met dusdanige roemers, die, hoewel'er ruim drie van op een mingelen gaan, echter tegen een 't Amsterdamsch HOERDOM 180 een schelling betaald moeten worden, maar, vervolgde hy, zoo gy de gruwelykste listen en onrechtvaardigste manieren des weerelds begeerd te zien, zoo kijk maar naarstig toe, en vraag me niet eer? voor dat gy iets ziet, 't geen gy niet verstaan kunt. 'k Deed so, en zag dat ieder roemer maar eventjes eens, de ronde kon doen want als ze de hoeren in de hand kreegen, die nepen se soo onbarmhertig, dat 'er de dood na volgde. De twe Venten, die alreeds half dronken geweest waren toen wy 'er inkwamen, wierden met'er tijd soo sat, dat ze naauwelijks zien konde, waar van myn Leidsman my zeid, dat de stom, waar van men al vry wat in dese huizen in de wyn doet, om ze des te zoeter te maaken, d' oorsaak was. Nu begon men de gewoonelijkste listen in 't werk te stellen, want niet soo haast hadden de 't Amsterdamsch HOERDOM 181 de Venten 't hoofd gekeerd, of de hoeren wierpen de Wyn in een bak met zant, die zy tusschė hen beiden hadden staan: daar ze in een oogenblik in verzonk. Ondertusschen wist de waardin een praatje voor den dag te brengen, daar men kwamsuis eens om lagchen moest. Maar dit was noch niet genoeg, se vreesden, dat het gelag dus doende noch niet hoog genoeg loopen sou, en derhalven kreeg men een roemer van de selve grote als d'anderen, maar daar een dubbelde bodem in was, te weten, een onder aan de voet, gelyk alle de roemers hebben, en even boven de knoopen, daar de roemers hun wydte beginne te krygen, dewyl de Schippers nu de volle glasen kreegen, en datse ten anderen van dronkenschap niet al te scherp sien konden, wierden se dit bedrog niet eens gewaar, want tegen dat de wyn aan dese bovenste bodem kwam, had- 't Amsterdamsch HOERDOM 182 hadden de Hoeren 't glas al in de hand gekreegen, en lichten 't soo hoog op, gelyk of'er vry wat uit de voet te halen was geweest. Ondertusschen wiert't bakje aan een kant geset, daar se voor heen de wijn in gegooten hadden (want deese roemer kon van vijf personen ligtelijk geleegd worden) en ieder voegde zich by een van deese twee rampsalige menschen, die hun kwaden Engel buiten twijfel daar gevoerd had, om bedrogen te worden van een paar Schepsels, die op ver na niet van de moiste waren; wanneer 'er schielik een gerugt in 't voorste gedeelte des huis ontstond. En de Meit aan de Waardin kwam seggė dat de Sinjeur, die op de Voor-kamer by Katrijn was geweest, sporteling tegen 't gelag maakte, Dat sou de Duivel doen sei de Waardin, rysende van haar stoel op; hy sal't evenwel tot een duit toe betalen moeten, al sou 'er noch sulk een 182 't Amsterdamsch HOERDOM 183 een huys om leggen. Wel hoe, vervolgde sy, als men eerlyk tapt, en dat men niet te veel en schrijft, sou men dan noch tegen een gelag willen spreeken. Neen, neen, dat moeten se doen op plaatsen, daar men twee drie voor een aanteekend, maar niet in mijn huys. 'k ben 'er de Vrou niet na. Hier op vloog sy na de voor kamer toe, en wy haar na om te sien, hoe 't hier af sou loopen, Wel nou Jonkér, sei se tegen een Heer, die hier wat vrolijk was geweest met een dick Vrouwmensch, dat een rood trijp jak aan had, en dat vry wat mank ging, wat valter te seggen, is 't gelag niet wel gereekend? Dat moet jy weten, seiden Heer, ik heb niet aengeschreven, hoe veel roemers datter geweest sijn; maar me dunk dat het al wat te grof gaat Daar sijn 'er eerst, sei de Waardin, sijnde op het schryf-bord ses sonder suiker geweest, dat maak 't Amsterdamsch HOERDOM 184 maak ses schellingen, en na dees hand zyn 'er noch zeventien met suiker geweest, dat 's vier en dartig schellingen, en ses daar by gedaan, dat maakt saamen effentjes twaalf guldens, niet een duit meer of minder; maar wil je noch een schellinkje of twee voor de Meid over gooyen, daar zel je niet kwalyk aan doen. Zie je wel, sey de Meid, is 't soo niet als ik gerekent had? 't Zou me leed wesen, voegde zy daar by, dat ik niemand een duit te veel sou af eisschen; want ik kan 'er doch geen voordeel af hebben. Zes roemers sonder suyker, sey den Heer, en seventien met suyker, dat maakt saamen drie entwintig roemers, die sijn 'er voor eerst altyd niet geweest, want van soo veel pyns souden wy al lang soo sat als besten geweest sijn, en ten anderen sou ik niet gaarne een schelling voor een roemer sonder, en twee schellingen voor een met suycker 't Amsterdamsch HOERDOM 185 suyker geven, dewyl se op ver na geen pint en houden. Dat 's al even veel, zey de waardin, of ze een pint houden of niet; had je ze tot die prys niet willen betaalen, zoo moest je hier van daan gebleeven hebben, en waar voor, vervolgde zy, zou ik myn Dochters doch houden, als ik geen winst op de wyn had? 't Geld moet 'er wezen, en dat al terstond ook, of ik zal 'er raad toe schaffen. Zie daar, Vrouw, zey den Heer, daar zyn twee Dukatons, wil je die hebben, zoo is 't wel, en zoo niet, zoo moet je zien, dat je meer krygt, maar me dunkt, dat je 't daar wel voor tuigen kunt. Meer krygen! zey de Waardin, daar weet ik op staande voedt wel kans toe, en hier op met de voot tegė de vloer stampende, kwamen 'er straks twee Venten boven, op zyn plugs gekleed, ieder met een pyp tabak in de mond. Wat 's hier nou weer te doen, 't Amsterdamsch HOERDOM 186 doen, zeiden deese twee, valt 'er al weer wat tegen 't gelag te morren! Wel degelyk, zei de Waardin, men sou my hier gaarne twee dukatons in de hand steeken, in de plaats van twaalf guldens. Hei, hei, zei den een, dien Heer die meend dat niet, 'k wed hy je so ter stond betalen sal, zonder een duit af te dingen. 'k Zal 't wel moeten doen, zei den armen bloed, ziende dat hy overmand was; en hier op in sijn sak tastende, telde hy haar twaalf guldens, meende vorders heen te gaan; maar de Waardin vatte hem by de mouw; Nu moesten 'er noch twee Dukatons weesen, mijn Heer, zei zy met een laggende mond. Waarvoor? vroeg den Heer, 'k heb 't gelag immers ten vollen betaald. Dat 's ook een praat, Myn Heer, sei de Waardin; een voor 't gebruiken van het Meisje, en een voor 't gebruiken van myn bed. 'k Maak evenwel geen 't Amsterdamsch HOERDOM 187 geen staat, zei den bloed, dat ik daarom in mijn sak zal moeten tasten; want ik heb ze al zo veel gebruikt, als of ze mijn eigene Zuster was. Hoe durfje dat seggen, zei de Hoer met een stout bakkus, heb je me geen drie malen gebruikt, en heb je me niet beloofd, dat je op geen schelling vyf of ses sien zoud? Den goeden Heer sloeg zyn oogen na den Hemel, en swoer dat hy nooyt saaligheyd hebben wilde, zo 't waar was, daar sy hem mee beschuldigde, maar hy wierd niet gelooft; te meer, dewyl de Meid met de grouwelykste eden des werelds verseekerde, dat zy hem wel vier of vyf glazen wijns overgegeven had, toen hy met Katrijn voor de tweede maal op het bet hat gelegen, den armė bloet swoer hier weer tegen? maar 't mocht hem niet baaten, en zoo hy geen lust had om digt afgerost, en van zyn klederen beroofd te worden, zag hy zich genood- zaackt 't Amsterdamsch HOERDOM 188 zaackt deeze twee Dukatons te betaalen, waar na hy terstont voortging, gelyk myn Leidsman met myn persoonagie ook deed. Wat beestagtige Huyzen zyn dat? zeid'ik: grooter onrechtvaardigheid kan 'er immers in de weerelt niet geplegt worden, als ik daar gezien heb, ten minsten, zoo het waar is, gelyk ik wel geloof, dat dien Heer met het Vrouw-mensch niet te doen heeft gehad. 't Is sekerlyk waar, zei myn Leidsman; maar als se iemand in deese Huisen op een kamer krygen, 't sy dat hy sig met een Hoer vermengd, of niet, hy moet'er evenwel voor betaalen, gelyk gy gezien hebt, en is hy onwillig, soo komen hem dese Pluggen op de huid, en dwingen hem te betaalen. Wat het rekenen van 't gelag belangd, daar gaat het ook al vry vreemt me, want selden gebeurd het? insonderheit soo de luyden dronken beginnen te worden, dat 't Amsterdamsch HOERDOM 189 dat 'er niet een vyf of ses staeepjes meer aan gezet warden, als 'er in der daat roemers geweest sijn. Maar waar kwamen de Venten van daan, vroeg ik vorders, en hoe is het mogelijk, dat 'er nog neering in sulke Huisen kan wesen, daar men de luyden op sulk een onfatsoenelijke manier bejegend. Van deese twee Venten, sey myn Leitsman, is den een de Kogchel van het Huys, en den ander woont daar nast de deur, en wint sijn kost op de selve manier, want nen heeft hier twe sulke Huisen naast malkander staan. Vorders siouden sig deeze Kogchels soo lang aan een kant, als 'er een Doffer op 't slag is, en soo hy dan tegen de rekening iets in te brengen heeft, komen se terstond voor den dag springen, en aldus helpen sy malkander, na dat de gelegentheid het me brengt. Mogelyk sult gy uinbeelden, dat 'er jalousy tusschen sulke luiden behoorde te wee- -sen, 't Amsterdamsch HOERDOM 190 zen, dewylze van een neering sijn, en dat daar doorgaas nijdigheit uit spruit, 't is ook de warheid; maar echter zijn ze in dit stuk eens, dewilse malkander by wylen eens van nooden hebben, Dat 'er nu volk in deeze Huizen komt, vervolgde hy, dat komt hier van daan, om dat'er gemenelyk een paar Hoeren gelyk als Juffers met strikjes en kwikjes gehuld in 't voor-huis, of ook wel voor de deur zitten, die by na niemand voor by zullen laaten gaan, zonder hem aan te roepen, en binnen te nodigen, waar toe sy de hoeragtigste en listigste streken des weerelds in 't werk stellen. Is 'er dan imand genoegsaam van zinnen berooft om na deze Syrenen te luisteren, die word'er zodanig gehandelt, gelik gy gezien hebt. Vorders zal 'er van zelfs zeer zelden iemand komen, en die 'er eens geweest is, noch veel minder, want de rekening loop d' eerste maal ge- meen- 't Amsterdamsch HOERDOM 191 H OERDOM. 191 meenlijck zoo hoog dat men een schrik heeft van ten tweede maale zulke dwaase gedagten te krygen, en zoo 't gebeurd, dat de Hoeren niet genoeg en zuipen, of datse dat wijn met weg te gieten niet aan een kant maaken, of dat se de Gasten met een mal praatje en dartele gebaarden niet lang genoeg willen ophouden, kloppen 'er de Waarden wel digt op, soo haast de luiden vertrokken zyn; want zy voerė een volkomen heerschappy over deze Schepsels die ook hier voor hoeren komen te woonen, of op andere diergelike plaatsen, die zyn al op de hoogste markt, en worden van andere Waardinnen gants niet geagt; want de Kolk, de Karremelks-steeg, de Hout-tuinen, en de Haarlemmer dijk worden voor de snoodste plaatsen gerekend, Dus praatende waren wy op een graft gekomen, aan de kant van 't Y, daar 't geweldig na Haring stonck 't Amsterdamsch HOERDOM 192 192 t, Amjietdamsch stonck. Omtrent in 't midden van deese graft, bragt my myn Leidsman in een groot Pak-huys, daar wy door een portaal, 't geen aan de deur gemaakt was, op dat men niet van de straat af sou konnen sien, wat'er binnen in gedaan wierd in gingen. Aan de slinker hand van dit portaal lagen enige oxhoofden, en dicht daar by stond een vat op sijn eind, daar ettelyke roemers, al vol getapt op stonden, k Meende myn Leidsman te vragen, wat dit beteekende, wanneer ik een Boots-gesel ter deur in sag komen, die een glas wyns eischte. Zie daar Broer, sei den Hospes, wil je eens drie stuivers passen? hoe? seid ik, moet men hier van te vooren betalen, wel ter deeg, zei myn Leidsman, niemand kan hier anders drank krygen, en soo den Waard geen muts op iemant heeft, moet hy hem daar en boven nog aan wysing doen, waar hy syn roemer ge- laa- 't Amsterdamsch HOERDOM 193 laaten heeft, eer hy'er uit mag gaan want anders werden se by wijlen wel der compagnie mee genoomen Ondertusschen sag ik, dat dit pakhuis al geestig verdeelt was; want ter slinker hand tegen de muur an, stond een menigte van kleine tafeltjes, al achter malkander, even gelik men in de tuinen der Herbergė ziet, en ter rechter hand had men twee of drie lange tafels langs de muur staan, daar gelyk ook aan de kleine tafeltjes, al vry wat Hoeren aen saten, die sich terstondt, sonder onderscheid, by een ieder voegden, die hen toedronk, of die 'er een praatje mee socht te maaken; doch 't waren meest altemaal sulke mottige dieren, dat 'er een eerlyk man, hoe hongerig hy ook geweest was, zyn mes niet wel op zou hebben willen trekken. In 't midden, langs de vloer, zag ik ettelyke Venten Wandelen, en met malkander praa- -ten, 't Amsterdamsch HOERDOM 194 ten, doch zonder daarom te drinken; want geen van allen was 'er die een glas wijn had. Vorders waren de Gasten meest Bootsgezellen, en Boeren, die met het hoedtje op de knie in gezelschap van dese Venusjes, helder uit de Borst zaten te zingen. wat zijn dit nu voor Schepsels, vroeg ik aan mijn Leitsman, en wat doen die Venten hier, die daar zoo gaan wandelen? 't Zijn meestendeel Hoeren, gaf hy my ten antwoord uit de Hasselaars- steeg, van de Haarlemmer-dijk, uit de Hout-tuinen, en sulk slag van volkje; en die Venten zijn de Kogchels, behalven drie of vier; die hier alle avonden moeten komen, om zorg te draagen, dat 'er geen gevegten komen t' ontstaan, in welk een geval zy er met dikke stokken dapper opbeuken, inzonderheit zo 'er messen getrokken worden; en hier voor hebben ze alle weeken een zekere somme gelds, 't Amsterdamsch HOERDOM 195 ghelds; want gelyk hier zeer veel moetwillige gasten komen, zouden 'er al veel ongelukken voorvallen, zoo den Waard niet terstond door dese kwanten daar order in liet stellen. Dat werk is goet, zeyd' ik, en den Hospes betoond daar door, dat hy'er soekt te blyven woonen, en dat hy verstands genoeg heeft om deese neering te drijven. Maar, vroeg vorders, mogen hier zoo veel Hoeren komen als 'er willen? Want ik zag'er zulk een meenigte van dat ongediert. Geensins, zei mijn Leidsman, niet een meer, als 'er den Hospes toe wil staan; ten zy z'er met man volk in komen, en weer uit gaan; maar wat d' anderen belangd, welke hier hun Rende vous houden, die moeten ider alle avonden twe stuivers aan de Haard geven, waar voor zy de vryheid hebben van hier te komen, en met iemand der Gasten, tot wat uur het ook zy, heen te mogen gaan, son- -der 't Amsterdamsch HOERDOM 196 der gehouden te zyn tot dus of zo lang te moeten blyven, of meer te drinken, als ze willen, of als ze verdraagen konnen; maar hier hebben ze weinig nood af, want zelden word'er zoo sterk gedronken; en 't gebeurd meer, als dat ze halfdorst moeten lyden, als dat ze te veel krygen. Als nu deese Schepsels, vervolgde myn Leidsman, iemand meena huis konnen sleepen, zoo gaan de Kochels stille voor heen, en verbergen zich so lang elders in een hoekje of in een kamertje, om op te passen, of'er ook sporreling om het gelag zal komen; 't geen al vry dikwils gebeurd, vermits'er even eens gereekend word, als ter plaatse, daar wy nu van daan gekomen zyn. Betaalen de Gasten, sonder daar veel woorden tegen te maken, zo komen dese Kogchels niet eens voorden dag; invoegen datmen doorgaans in dese huisen geen man volk siet, als tot zyn schade. Drie 't Amsterdamsch HOERDOM 197 Drie jonge Messieurs, welke op dit oogenblik omtrent ons aan een klein tafeltje ter neer gingen zitten deeden my't hoofd wenden, om te zien, of hier niet iets te doen zou vallen. Straks kwamen 'er vier Hoertjes na dit tafelje toeschieten, die hen met hun gewoonelyke termen aangesprooken hebbende, zig terstond mee aan bak voegden. Maak daar een weinigje plaats, jongetjes; zei de goelykste van de vier en laat ons eens proeven, of den Hospes nog al wyn tapt, die nat en koud is. Die twee qualiteiten heeft ze zekerlyk, zei een van de Messieurs, maar me dunkt datze vry wat sober van smaak is. Dat geef me vreemd, hernam het Vrouw-mensch; want gisteren wierdze van al de Gasten gepresen, en ik geloof immers niet, dat hy al soo gaauw een ander vat opgestooken sal hebben. Wel proefze, zei den Heer, je zult dan wel bevinden, dat ik de waar- 't Amsterdamsch HOERDOM 198 waarheit seg; maar den armen bloet docht weinig, dat de hoer met het prijsen van de wijn wat anders in de zin had; want niet so haast sy 't glas in de hand gekreegen, of zy dronk het in een teug tot de grond toe uit. 't Is je mond schuld, Mijn Heer, zeide sy, de wyn is excellent goed; 'k zou'er anders soo veel niet afgedronken hebben, want ik val al vry vies op de wijn. Me dunkt dat ik 't sien kan sei den Heer; maar wil je de moeite nu wel eens neemen van'er weer wat in te laten doen? Graag en geweilig; myn Heer, zei dit gulsige dier, geef me maar wat van die balsem, daar men de boter voor koopt; want den Hospes mag om den Duyvel van geen tappen hooren spreeken, als hy geen geld en ziet. Terwyl deeze nu de wijn ging haalen, begonden de drie anderen dapper te solliciteeren om de Messieurs mee na huis te lokken; maar ze schee- nen 't Amsterdamsch HOERDOM 199 nen 'er geen ooren na te hebben; want alles, wat de Hoertjes hen voorhielden, daar dreven ze de spot mee. Komen hier sulke Messieurs ook al? vroeg ik aan myn Leidsman. By wijlen, gaf hy ten antwoord, doch seer selden geschied het om met deese Schepsels vrolyk te weesen; maar alleenlyk uit nieuwsgierigheydt; want dit huis is vermaart door de gantsche Stad, en ook soo wel bekend, dat d' Amsterdammers ('k spreek van fatsoenelijke luiden, en niet van pluggen) zich 'er niet licht zullen laaten bedriegen, maar 't gebeurd somtijts wel eens, dat'er een vremdeling d'oorzaak van een rampsalige nacht vind. 't Geluid van een Bas, van een Hakke bord, en van een Fiool, 't geen zich op dit oogenblik hooren liet, deed my de redenen van mijn Leidsman afbreeken, om hem te vraagen, of men hier ook Mu- zi- 't Amsterdamsch HOERDOM 200 zikanten hield, en of er zoo veel op staan kon, dae'er drie Speel-lieden de kost aan verdienden. Men houd ze hier niet, zei myn Leidsman; maar ze komen hier meest alle avonden, om te zien, of'er aan de Gasten wat te verdienen valt; want, vermits'er veel Vaarens gesellen, en zulke kwanten komen, en dat dit volk niet vrolyk kan weesen, sonder te huppelen en te dansen, schie'er voor deese Wurmen by wylen noch al een stuivertje over. Ze zyn braaf gebaard die Muzikanten, zeid' ik 't gelyken wel halve wildemannen te weezen. Dat 's geen wonder, sei myn Leidsman, 't zyn Smousen of Hoogduitsche Jooden, en die draagen altemaal baarden aan de kin; doch d' eenen grooter en d'anderen kleinder, na dat ze daar zindelyk op vallen, en na dat z'er ook hoovaardig op zyn; want men heeft'er, die zich in beelden dat zeer 't Amsterdamsch HOERDOM 201 zeer mannelyk en gierlyk staat een lengte van hair, gelyk de bokken, aan de kin te hebben. Hebben deze Hebreen dan geen vaste plaats? vroeg ik. Neen ze, zei myn Leidsman, 't zyn Swervers, die hier en daar in de Herbergen komen, om te zien, of er een stuivertje te winnen valt. Ze syn ook niet bequaam vervolgde hy, om een vaste plaats te hebben; want, vermits ze des Vrydags en Zaterdags, ten oorzaak van hun Sabbath, niet speelen mogen, zouden'er de Waarden zeer kwalyk van gediend zyn. Niet te min heeft men 'er, die in Herbergen spelen; maar desen zyn gehouden op de twe vernoemde dagen Kristene Muzikanten in hun plaats te stellen; doch men vind zeer weynig Waarden, die met deze verandering doen willen hebben, en derhalven kunt gy wel oordelen, dat het getal deezer Hebreen, die ergens by de week spe- 't Amsterdamsch HOERDOM 202 speelen, seer gering moet weesen; want soo lang als een Hospes andere Speel-lieden krijgen kan, die maar eenigsins een Bas of een Fiool weeten te handelen, sal hy geen Jooden in zyn dienst neemen; maar 't gebeurd by wijlen, dat de Muzikanten soo schaars zyn, dat de Waarden zich wel genoodsaakt vinden deese Smoussen te werk te stellen. Ze souden sich immers wel bedienen konnen, zeid' ik, van de geenen, die Vrydags en Zaterdags de platsen waarnemen. Dat zyn gemeenlyk Wurmen, hernam myn Leidsman, die maar even op een seer erbarmelijke manier de Plugge-dans-deuntjes schraapen konnen; want de Smonsen zyn veel te loos om iemand in hun plaats te stellen, die hen de voedt zou konnen lichten. Maar soo een Waard, vervolgde hy, een Kristen Fiool-Speelder heeft, en dat zyn Bassist, of die op 't Hakke- bord 't Amsterdamsch HOERDOM 203 bord speeld, een Jood is, zal hy zich gemeenlyk op de twee voornoemde dagen met zyn Fioolist alleen behelpen, vermits de Pluggen niet meer als een Fiool van noden hebben, om na te dansen, doch is zyn Fioolist een Jood, zoo moet hy wel na zyn pypen dansen. Niet te min, voegde myn Leydsman daar eindelyk by, moet gy'er dit by weeten, dat men nooidt in de fatsoenelyke, maar wel in de slegte Speel-huyzen, sulke Messieurs vind; want de waarden van d' eerst-genoemde zullen liever een stuyver tien of twaalf ter week meer geeven, en derhalven kunnen ze altijd wel te reeht raaken; te meer, dewyl 'er de Musikanten meer drink gelds krijgen, als in die kleyne kitjes, en dat ze ook niet gehouden zyn soo gestadig, zonder op houden, te speelen. Terwyl wy dus met malkander ston- 't Amsterdamsch HOERDOM 204 stonden te praten, waren 'er drie Matroozen met drie van deese mottige Hoeren aan 't dansen geraakt, maar zoo ik verwonderd was geweest over een dans, dien ik van vier sulke personagien had zien dansen, waar af ik hier voor gesproken heb, 'k was het nu noch veel meer, want deze zes maalden zoo wonderlyk door malkander, dat ik 'er hooft noch staart aan konde vinden, niet te min ging alles op een zekere order, daar ik 't meest over verwondert was, vermits ik niet twyfelde, of zy zouden in malkander verward hebben want sy maakten de wonderlykste keeren en swieren, die ik noch van al myn leven gezien heb. 'k Stond hier zeer ernstelyk na te kijken, wanneer myn aandacht gebrooken wierd door het kyven van twee Vrouwlui, die sulk een geweld maakten, als of'er twee legers tegen malkander aangegaan sou- 't Amsterdamsch HOERDOM 205 souden hebben, maar eer ik noch eens de oorsaak van dit geraas verneemen konde, hadden zy malkander al in de lokken, en ongetwyfeld sou hier een bloedige batalje voor gevallen hebben, hadden de Messieurs, die de zorg bevolen was van alle gevechten voor te komen, daar niet tusschen geschooten, 't geen also heel gemakkelyk niet toeging, want in een oogenblik kreegh ieder een muil peer of drie, die exelent goed waaren. Wel wat duivel, sei 't eene Vroumensch, sal ik dan altyd moeten lyden, dat die vervloekte Teef my de pollen ontroffeld; 'k Heb 'er den heelen avond by gezeten, en ondertusschen sou sy 'er nu wel mee voort willen gaan. Maar neen voegde zy'er by, soo lang als ik noch handen heb, soo zal ik 'er eerst om plosten, eer ik 't toe sal staan. Wel, wel zei d' andere Hoer, dat komt al schoon ook? Of 't Amsterdamsch HOERDOM 206 Of jy 'er by gezeten hebt, hy is my soo na als jou; en kan ik hem maar anders mee krygen, 'k zal 't om jouwent wil niet laaten. Dan sal je bakkus vliegen vangen, zei het Vrouwmensch dat 't eerst gesprooken had. 'k Schijt eens in je, Marry, zey d' andere, verstaa je dat wel? En ik veeg mijn gat aan je trony; en als je wat te seggen hebt, de straat is ruym genoeg. Zoo 'k maar hoor, zei de Waardin, die op dit gerugt toe kwam schieten, dat je geweld omtrent myn deur maakt, zal ik je soo plat laaten kloppen, als stokvisschen, jou verdoemde Teeven, als je bent, 'k heb meer met jou luy beye te doen, als met al d' anderen. 'k Zal 't omtrent je deur niet doen, zey d' eene Hoer; maar wespreken malkander op een ander plaats wel eens. Dat kan me niet scheelen, hernam de Waardin, maar bloemerhart kom ik te verstaan, dat je 't hier omtrent Doet, 't Amsterdamsch HOERDOM 207 doet, soo zal 't 'er soo grouwelyk op je dak waajen. Wat's dat, wat 's dat, vroeg ik aan myn Leidsman, hoe razen die twee Vrouwlui soo? 't Is om die Vriese Schipper toegekomen, gaf hy my ten antwoord, daar meende 't eene Vroumensch mee door te gaan, en ondertusschen had'er die andere Hoer den gantschen avond by gezeten, en te deeser oorsaak liet sy sich voorstaan, dat men haar die brok niet uit de mond behoorde te neemen. Dat heeft sijn reden ook al een weinigje, seid ik, en indien ik als Rechter over deese saak gesteld wierd, 'k sou 't vonnis ten haren voordele wysen. Gy soud wel een Vonnis konnen wysen, hernam hy, dat niet gevolgd sou worden; want men kan niemands genegentheid dwingen, en zoo den Schipper 't laatste Vroumensch niet bevalliger als't eerste gevonden had, hy zou 't Amsterdamsch HOERDOM 208 zou soo plotseling niet van besluit veranderd hebben; want ze heeft 'er niet langer mee gesprooken, als terwyl d ander haar water maar eens maakte. Ze moeten hier dan al sneedig op de blaas passen, zeid ik. Zoo sneedig als ergens, antwoorde myn Leidsman, ook zyn z'er wel toe gedwongen, vermits 'er de Kogchels, indien se eenige gelegentheid verloren laten gaan soo haast se t' huys gekomen zyn, soo dapper op kloppen; als of sy se aan flarden wilden slaan. Dese laatste woorden had myn Leydsman noch in de mond, wanneer 'er een klokje geluyd wierd; 't geen my terstond vragen deed, wat men hier me betekenen wilde? Niet anders, zey mijn Leidsman, als dat de klok half tien geslaagen heeft, en dat sich derhalven een ieder na huis moet vervoegen. Hoe? seid' ik, word hier na half tien niet getapt, en moet men dan voort, of 't Amsterdamsch HOERDOM 209 of men wil of niet? Men vergund iemand, hernam myn Leydsman, soo veel tyds, als 'er van nooden is om syn wyn met fatsoen uyt de drinken; maar na het slaan van de klok kan men geen drank meer krygen, of men moest se met een teug voor het vat willen na binnen senden, invoegen dat dit pakhuys voor tien uuren al geslooten is. Deeze order, vervolgde hy, is het geen, dat dit huis in stand houd want soo men 'er tot diep in de nacht tapte, gelyk men op ander plaatsen wel doet, sou het seekerlik t'eeniger tyt uitgeroeit worden dewyl'er in sulk een geval ongetwifeld, niet tegenstaande alle de voorsorg van den Hospes, dagelyks gevegten en krakeelen ontstaan souden, want vermits'er doorgaans niet als rouw en onbeschafd volk komt, en dat 'er als dan door de langheid van tyd vry wat meer gedronken soude worden, dat 'er de luyden oock 't Amsterdamsch HOERDOM 210 ook dikwils dronken in souden komen, zou men met alle de voorsigtigheid des weerelds in alle ongeregeldheden niet konnen voorzien en deesen daar in swang gaande, sou het Geregt daar terstond order in doen stellen. Kom vrienden, zey den Hospes, zoo als wy dus stonden te praten, 't is tyd, drink je drank uit, en daar mee voort, en jy altydt eerst, vervolgde hy, keerende zich na de Hoeren, me dunk je blyft al mee staan, als of je geld verteerde, 't zou hier wel hoe langer hoe slimmer worden. Terstond op deze galm gingen de Hoertjes voort, wordende van de Kogchels gevolgd. Wy traaden dan mee ter deur uit, daar ik ze meest altemaal noch in ryen en gelederen vond staan, wachtende op de Gasten, die vast bezigwaren met hun drank uit te drinken, om te zien, zey myn Leidsman, of 'er ook iemand was, 't Amsterdamsch HOERDOM 211 was, die de sotheid hebben sou van met hen te gaan. Maar dewyl 't nu noch soo vroeg is, zeid' ik waar blyven deese Schepsels nu, want ik geloof niet, dat ze noch na huis toe gaan! Gantsch niet antwoorde myn Leidsman, nu swerven se hier omtrent noch een uur twee of drie, om op de voor bygangers te passen, en te trachten hen mee na hun huisen te sleepen, of de beurs te lichten, terwijl deese bloedtjes hen de horsjes eens voelen, gelyk men zulke Narren heeft, die sich niet, onthouden konnen van langs de straat voor een klein geld, diergelyke malligheden aan te rechten, ik swyg van andere dingen, die noch duizendmaal soo arg syn: Ondertusschen volgen de Kogchels van verre na, om de Hoeren te hulp te komen, zoo de luiden gewaar worden, dat men hen zoekt te besteelen, en 't gebeurd wel, dat'er als 't Amsterdamsch HOERDOM 212 als dan behalven, dat men dicht afgerost word, noch meer in de kaars vliegt; want alles is hun gading, mantels, hoeden, en wat ze maar krygen kunnen. Dat 's wonder, zeid ik, men heeft immers soo veel Ratel- wagten langs de straat, die geld trekken om alle ongeregeldheden voor te komen Die moeten alle kwartieren, hernam myn Leitsman, hun gantsche Wyk omkuyren, en kunnen derhalven niet altyd soo spoedig byder hand zyn, als men se wel van nooden heeft, en ten anderen, voegde hy daar by, soo zyn 'er al vry veel van deeze kwamten (den goeden niet te na gesprooken) daar men by zulke gelegentgeden geen nootsaakelyke en behoorlyke hulp van te verwachten heeft. Amsterdam Amsterdam, dacht ik by my zelve wat geschiet 'er al godloosheit binnen uw wallen? en wat is 't een tekend van Gods algemeene goetheit t' u- 't Amsterdamsch HOERDOM 213 t' uwaarts, dat gy over alle deese gruwelen niet met de swaarste plagen gestraft en word. Laat ons nu voort wandelen, sei myn Leidsman, 'k sal u nu in een van d' ondtste en vermaarste Speelhuisen brengen, die 'er in de gantsche Stad sijn, en daar wy al eer gegaan souden hebben. soo deese plaats langer opgeslooten was gebleven, maar Vermits ik bedugt was, dat wy te laat komen souden. so wy eerst noch ergens aangingen heb ik 't beter geoordeeld dus ver uit de weg te gaan, en wijders ons werk op order te vervolgen. kosten wy 'er dan nader gekomen hebben daar wy nu na toe sullen gaan, vroeg ik. In trouwen ja, hernam myn Leidsman, maar 't scheeld evenwel zoo geweldig veel niet en wy sullen 'er noch tyts genoeg komen, dit seggende sloegen wy de hoek om, daar wy maar drie of, vier huisen voortgegaan waaren wan- 't Amsterdamsch HOERDOM 214 wanneer ik op nieuws 't geluid van een Bas en Fiool in't oor kreeg, en een orgel in een voorhuis sag staan daar een Man, welkers slinkerhand wel Lam scheen te zyn, op stond te speelen. Is 't hier, daar we weesen moeten? vroeg ik aan myn Leidsman. Neen, seid hy, hier valt niet veel te sien, als een party Boeren en Boerinnen, die hier omtrent met hun Schepen leggen, of een Matroosje drie of vier, welke zich niet sat konnen suipen, zonder 't geluid van de Fiool te hooren, want wat de Hoeren belangd, die komen'er in geen overvloed, en als'er vier op een avond compareren soo is 't al veel. Dus praatende, stapten wy vast voort, tot dat wy eindelyk voor een Huis kwamen met een hooge stoep 't geen op de hoek van een eng straatje of steegje stond. Hier moeten we wesen, sei myn Leidsman, en terstond de stoep op tre- den- 't Amsterdamsch HOERDOM 215 dende, kwamen wy vervolgens in een voorhuis, 't geen aan weer- zyde een zy-kamer had. Recht uit zag men een gang, en naast dese drie of vier plankjes, datter ettelyke roemers van alderhande grote op stonden, benevens een meenigte van lange Fluyten, en op het benedenste plankje een klein tobbetje, om de glaasen in te spoelen. Ter slinker-hand van deeze glaze-winkel, traden wy in een kamer, die na achteren toe allengskens smalder toe liep. In deese smalte zaten de Muzikanten, waar van den een op een Klavecimbel en den ander op een Fiool speelde. Vlak tegen over de deur stond de schoorsteen, en daar nevens, na de smalste hoek toe, een klein tafeltje. Ter regter hand van de deur, tegen de symuur aan, had men een langer tafel, en noch sodanig een tegen d'andere muur, daar de kamer op zyn breedste was, invoegen dat men hier drie tafels 't Amsterdamsch HOERDOM 216 tafels had. Dicht by deese laatste tafel, ter slinker hand van den ingang, stond een gierlyk Orgeltje; doch daar wierd niet op gespeeld, terwyl wy 'er waaren, daar ik niet seer bedroefd over was, vermits deese Instrumenten sulk een geraas maaken, dat men malkander naauwelyks kan hooren spreken' Vorders kon ik niet veel veranderinge bemerken tusschen dit Huis; en tusschen 't geen daar ik 't aldereerst geweest had; want de Hoertjes, uytgenomen eenige weinigen, waren t' enemaal op de mode gekleed, en 't meeste Man- volk bestond uit Messieurs, die insgelyks na de nieuwste snof toegetaakeld waren, Wyders waren 'er geen Waardinne of Kogchels die op de Meysjes pasten; want deese Diertjes, zey my myn Leidsman, woonen altemaal in stille Huyzen, waar van ik hier voor gesproken heb, uitgenoomen twee of drie, die selve ka- mer- 't Amsterdamsch HOERDOM 217 merjes hadden, en die derhalven onder niemands gebied stonden. Ook, zeid hy my, dat de Waardin met dit Ongediert niet voorsien was, en dat zy zulk gespuis liever van agteren als van vooren zag. Na 't geen, dat ik daar af gezien heb, zeid' ik, beeld ik my in, dat ze gelyk heeft, want behalven dat ze een kamer vervullen, sonder voordeel aan te brengen, heeft men 'er niets af te verwagten, als een hoop onnutte woorden, en, om de minste oorzaak, krakkelen en gevegten. Van de Waardinnen, daar deeze Juffertjes by woonen, zey myn Leidsman, zou se daar soo geweldig beducht niet voor behoeven te weesen; want die vallen al een weinigje fatsoenelyker, als die kanaljeuse beesten, welke gy op andere plaatsen gesien hebt, maar evenwel mag zy soo veel geswier niet over de vloer sien, en ze heeft al gelyk ook; te meer, dewyl se een 't Amsterdamsch HOERDOM 218 een Weduwe is, en dat se geen Man heeft, die voor haar spreekt als 'er iets voor komt te vallen, dat soo heel wel niet door den beugel en kan. 't Is wel waar, vervolgde hy, dat 'er wel een Mans-persoon in huis is; maar die sal haar eer op den dijk helpen, als dat hy de huishouding zou soeken te handhaaven, ook sou hy 't kwalyk konnen doen, of hy moest zich anders aanstellen, want tegenwoordig komt hy by na nooit 't huis, als om gelt te haalen. 't Gelykt een fraaye Vrouw te weesen, seid ik. Ik beklaag ze zeker, dat se sulke godloose en schaadelyke gedagten in haar geest heeft laten inwortelen. Volgens de schyn kan men niet seker oordelen, hernam myn Leidsman, en dikwils verdienen de Vrouwen aan de eerste Mannen, 't geen anderen na der selve dood, hen uit komen peperen. 'k Meende hem te vraagen, of dese al mee schuld 't Amsterdamsch HOERDOM 219 schuld had aan zodanige een misdaad; wanneer ik een Heer in de kamer sag treeden met een fulpe rok aan, hebbende een Vrouw-mensch aan de hand, die gelyk een dienstmaag gekleed was, behalven alleen dat haar eenige kleine lokjes van haar eigene hair, 't geen zoo dicht als dat der Negers gekruld was, om 't voorhoofd swierden. Vorders was zy so dik van trony, en van middel, dat men ligtelyk bespeuren konde, dat haar Vader niet van mening was geweest een Juffer te maaken, toen hy de fondamenten van dit vleschagtig Eiland had begonnen te leggen. Haar armen en haar handen waren na het overige van haar ligchaam geevenaard, dat's te zeggen, soo dik en vet' inzonderheid haar handen, die een zeer considerabile grootte en breedte hadden, dat men van een verkeerde smaak moest zyn, om 'er op te ver- 't Amsterdamsch HOERDOM 220 verlieven, te meer, dewyl de koleur daar af niet blank, maar vry wat uit den rooden en paarsen was. Straks voegde zich deesen Heer aan 't kleine tafeltje, by de schoorsteen, daar ik hier voor afgesprooken heb, daar hy dit hoeragtige dier Rynsche Wyn met suiker te drinken gaf, even of sy een Juffer van groote qualiteit was geweest. Wat bevalligheid heeft dit Schepsel doch, sei ik tegen myn Leidsman, die deesen Heer soo sot na haar maken kan, dat hy 'er soo veel gelds aan te kost hangt? In haar gantsche lichaam, soo groot en dik als 't is, gaf hy my ten antwoord, is niet ter weereld, 't geen een eerlyk man zou konnen behagen; maar deezen wurm met zyn felpe rok is met eė sot en hoeragtig praatje gediend, en daar weet hem dit Schepsel zoo mee te betooveren, dat 'er niets is, 't geen hy voor haar te kostelyk houd. Vor- -ders 't Amsterdamsch HOERDOM 221 ders placht ze voor deesen een dienst-meid te zyn, gelyk men aan haar lieve pootjes noch wel zien kan; want het eeld is 'er noch niet ten vollen uitgesleten. Niet te min moet gy daarom niet gelooven, dat ze eerst sedert soo weinig tyds dit ambagt by der hand heeft gegreepen gantsch niet; want zy heeft alreeds een kind, dat tusschen de vier en vyf jaaren oud is; waar uit men wel oordeelen kan, dat ze al lang onder de man gegaan moet hebben, gelyk ook dat de Huize daar ze gediend heeft, niet zeer pluis zyn geweest, want by eerlyke luiden worden de dienst-meiden zeer zelden met kint gemaakt, inzonderheid van zoo veel Vaders, want dit Kind heeft meer Vannen of toe-naamen als des Keizers dochtertje Voor-namen in den Doop ontfanhen heeft. Zie je dat Meisje wel, vervolgde hy, met de swarte tip op, en dat bratte Zamaartje aan, 't Amsterdamsch HOERDOM 222 aan, dat daar by dien Heer met die roo strik op de schouder onder de spiegel zit? wel ja, zeid' ik wat is 'er van dat Meysje, heeft dat behalven dat het een Hoertje is, ook noch al een gortje op de tong? Dat Meisje, hernam myn Leidsman, heeft te gelyk met haar, om de zelve qualiteit, in een Hoerhuis gedient. Dat zou men niet zeggen, zeid' ik; want dat diertje ziet 'er al vry fatsoenelyk uyt; en na ik van hier af zien kan, zoo dunkt mee, dat ze met dien Heer al netjes weet te praaten, Ze is vry wat moojer van trony en van lyf, sei mijn Leitsman, en ook valt ze veel zediger, en beschaafder van manieren, als dat ander Schepsel, dat zig te meer tot dit leven aan liet lokken, door dien het bespeurde, dat haar oude Confraters (want deese gaf het dienen wat eer de zak) daar niet kwalyk by voer; maar 't zal zoo breed niet uytvallen, als zy 't zich wel 't Amsterdamsch HOERDOM 223 wel voorgesteld heeft, en eer lang zalse wel bevinden, dat het haar beter geweest soude zyn haar dikke billen en pootten tot schrobben en schuuren, als tot iets anders te gebruiken. Maak daar eens wat plaats voor een Juffer met een knecht, riep een Hoertje met een lagchende mond, terwyl ik met myn Leitsman deze redenen voerde. Straks keerde ik 't hoofd, om te zien, wat dit voor een Dame mocht weezen, die met een knecht agter sig den Adel braveerde; maar deese lieve knecht was een kleyn Jongetje, zeer sobertjes in de noppen, 't geen alle ding geleek behalven een Lakey. Wat de Juffer belangde, die was gekleed met een swarte zyde tabbaard, en zou niet van de lelyksten geweest zyn, had haar neus niet zo lang, en haar bakkus wat minder van pokdalen voorzien geweest. Als je doch komen wild, zey de Waar- 't Amsterdamsch HOERDOM 224 Waardin, zoo mocht je wel wat vroeger komen; maar 't schynt dat je zoo veel te doen hebt met je op te schikken, dat 'er den heelen avond me heen loopt. Je moet het me ten besten houden, Juffrouw, zei dit getabbaarde dier, 'k heb van middag wat leggen slaapen, en daar is de tyd mee heen geloopen; anders zou ik wel vroeger gekomen hebben. 'k Denk, zei de Waardin, dat je van de morgen weer wat te sterk in de Brandewyn gearbeid hebt, want dat kun je doch niet laaten, al stond 'er een mes op je keel. Daar is al een weinigje aan, gaf zy met een laghende mont ten antwoord, en voegde zich wyders by het vuur, daar een Heer stont, aan wien zy gemeenzaame kennis scheen te hebben; want zy greep hem terstond om den hals, en luysterde hem iets in 't oor, dat van zeer weinig belang, doch vry wat ongeschikt was. Wat 's dat voor een 't Amsterdamsch HOERDOM 225 een dier, vroeg ik aan myn Leidsman, en hoe lang heeft dit Schepsel deese neering al gedreeven? Want me docht dat z'er al vry wel in ervaren was. 't Is een Brabandsche, gaf hy my ten antwoort, die sedert vier of vyf maanden haar Man verlooren heeft, en die van die tyd af de neering weer by der hand heeft genomen, 't geen haar zoo heel vreemd niet voorkwam; want voor haar trouwen had ze al omtrent negen jaren de kost op dese manier gewonnen. Ze moet haar Man dan niet lang gehad hebben, zeid' ik, want ze schynt noch zoo geweldig oud niet te weezen. Een jaar, of daar omtrent, hernam hy; en de bloed is'er zeer wel aan, dat hy dood is, want ze valt vry wat beestagtig van manieren, en daar en boven zuipt se zig by na alle dagen, en by alle gelegentheden, zoo dronken en vol, dat ze de naam van zat, welke men gemeenlyk voor haar 't Amsterdamsch HOERDOM 226 haar Doop-naam voegd, daar door verkreegen heeft. Maar, vroeg ik, waar komt haar die knecht, of die Jongen, van daan, die haar daar in 't voorhuis zit te wagten? is de neering tot haarent soo groot, dat ze't alleen niet op kan? 't Is een Zoontje van de Vrouw, daar ze by woond, hernam myn Leidsman, die alle avonden een stuiver krygt, voor dat hy haar deze eer aan doet. Vorders heeft zy'er alsoo veel over te zeggen of gebieden, als men te gebieden heeft over een Jongen, die men van de straat opraapt, om hem voor een duit of een oortje iets te laaten draagen, en te deeser oorsaak spotten d'andere Hoertjes met haar zotte hovaardy. Wat haar neering belangd, vervolgde hy, die is soo geweldig groot met; want dewyl se door het lang gebruyken tamelyk wyd geworden is, zyn 'er veel, die zich daar aan stooten; en die'er niet meer als eens me te doen willen hebben. Op 't Amsterdamsch HOERDOM 227 Op 't eyndigen deezer laatste woorden wierd de Waardin door de Meyd in 't voorhuys geroepen; alsoo 'er luyden waaren, die haar spreeken wilden. Daar moeten wy ook by weesen, zei myn Leitsman; en hier op ter kamer uit treedende sagen wy 'er drie Heeren, wel in de noppen, die de Waardin vroegen, of ze drie Juffertjes had, die gesont en redelyk mooy waaren, alzoo ze wel eens vrolyk wilden weezen. Dat komt net van pas, zei de waardin; want ik heb tegenwoordig de drie mooyste Juffertjes, die 'er in gantsch Amsterdam te vinden zyn, en wat de gesondheid belangd, daar wil ik je borg voor staan. Hier op traaden deeze drie Heeren in 't donkere in d'andere sy-kamer, die ter rechterhand van het voor-huys gelegen was, en waar van de duer recht over die van die Speel-kamer stond. Straks wierden 'er twe kaarsen gebragt, en de Waardin on- der- 't Amsterdamsch HOERDOM 228 dertusschen weer in de Gemeenen Haard gekomen sijnde, sag ik, dat zy een Juffertje, 't geen naast een jong Borsje zat, een stoot aan den elleboog gaf, en dat zy twee anderen met de vinger wenkte. Straks stonden deese drie Schepsels, onder voorwending van iets anders te moeten doen, van de tafels op, en buiten de kamer by de waardin gekomen zynde, sey haar dese dat ze trouwelyk souden maaken te zuypen, dewyl 't 'er wel af mocht, en dat het Polletjes waaren, die 't op een Dukaton af drie niet aan en kwam. Maak doch vooral, voegde zy'er by, dat 'r banket en Rynsche wyn met suyker gecommandeerd word; daar kan een stuyvertje op overschieten. De Hoertjes beloofden haar, datze zoo veel souden doen, als 't hen mogelyk zoude weesen, en traaden vervolgens in de kamer, daar de Heeren hen saten te wagten, alwaar ze zig na 't Amsterdamsch HOERDOM 229 na een diepe eerbiedigheit, aan een tafel voegden, daar deese Venus-Gasten aan saten. Zoet, soet, Juffertjes, zei een van de drie, 't moest 'er zoo niet toegaan, wy moeten eerst eens zien, by wien dat je 't best past, en dan zullen we verdeeling van plaatsen maaken, sta zoo lang eens op, soo 't u beliefd. Thans vroeg hy aan zyn twe Confraaters met wien zy zig dien avond meenden te belyden. 'k Zou de langste 't liefst hebben, sey den een. En ik ook sey den ander. 'k Zou'er me niet vies op vallen, sey den geen; die de vraag gedaan had; maar't sel best weesen, Messieurs, voegde hy daar by, om alle krakeel voor te komen, dat w'er om werpen, die de hoogste oogen heeft, sal de keur hebben en zoo na advenant, want ik zie wel, dat we anders niet wel te recht sullen raken. Ondertusschen keeken de Hoertjes malkander vry wat benauwd aan, want se 't Amsterdamsch HOERDOM 230 se dochten dat 'er niet af vallen zou, en dat het maar gekscheeren was; en zeeker 't leek 'er al vry wat na; want de hoogste oogen om de keur van Vrouluyt te werpen, dat stond al wat belagchelyk. 't Werk ging echter zyn gang, en volgens 't uytwysen van de steenen wierden de plaatsen verdeeld. Thans viel men aan 't bekeren, en de Hoertjes de les van de Waardin indachtig zynde begeerden niet als Rynsche wyn met suyker te drinken, daar geen kleintje van banket by gegeten wierd; maar vermits deese soetigheit eyndelyk begon te walgen, en dat men'er zoo wel niet op drinken kon, als op gesoute, of op gepeperde kost, wierd 'er wat Zousys de Bolonje binnen gebragt; benevens ettelyke Sprotten, en diergelyke snorrepypen, welke de hoedanigheid hebben van dorst te konnen verwekken. 'k Stond seer aandagtig na dit werk te kyken, wan- neer 't Amsterdamsch HOERDOM 231 neer myn Leidsman my zei, dat ik met hem weer na den Gemeenen Haard soude gaan; alzoo ik den uitslag van deesen handel daar na wel zien zou. 'k Deed soo, hoewel een weinigje tegen myn hert; want ik zou gaarne 't vervolg van dit slampampen gesiė hebben; maar ik dacht weer by my zelven, dat myn Leidsman mogelyk zyn redenen had, om weer in d' andere kamer te willen zyn; daar wy de voet soo gaauw niet in geset hadden, of de Waardin riep, dat men een bottel kan en een fluit of twee zou binnen brengen. Een jong Kalf van omtrent achtien of negentien jaren greep de kan terstont by 't oor omse open te maaken. Myn Heer, sei de Hospita, 'k weet niet, of 't al gelukken sal; want het bier is soo geweldig krachtig, dat'er niet mee te recht sult konnen raaken. Ge noeg, genoeg, zei dit kwantje, 'k heb 'er wel duisent van myn le- ven 't Amsterdamsch HOERDOM 232 ven open gedaan; 'k zal 't deeze ook wel konnen doen. Hier op begon hy het touwetje, 't geen kruis-wys over de prop gebonden was, los te maaken; doch een weinigje t' onverzichtig te werk gaande soo met het vriggelen van het kurk als met het houden van de kan, sprong 'er de prop schielyk uit, en met zulk een gewelt vlak tegen syn neus aan, dat hem het bloed daar tappelings uitliep. De dnivel vaar in dat bier, zeid hy, werpende de kan met zulk een verwoedheid tegen de grond aan, dat een stuk daar af tegė de knie sprong van een oude Vrouw; die daar met nooten limoenen, Ryselsche Botjes, en diergelyke snoepery, te koop sat. Ah my knie, myn knie, begon deeze uit alle magt te schreeuwen, Wel hoe! wel hoe! sei de Waardin, hoe stel je jou dus gekkelyk aan? Dat kan immers soo seer niet doen. Gy hebt 'et goed zeggen, Juffrouw, sei 't Amsterdamsch HOERDOM 233 sei het oude Wyf met de traanen in d' oogen; 't sou doch soo geweldig seer niet doen; maar ik heb gisteren soo elendig op dit selve knie gevallen, dat ik nauwelyks voort kan gaan, en daar komt dat vervloekte stuk van d'kan nu weer tegen aan; ja wel, zie daar 't gaat me aan myn hert, en 't is of ik slaauw sal worden van de pyn. Hier op haar rokken opheffende, toonde zy een knie, die soo blaauw was, als haar schorteldoek, en soo dik geswollen, dat men lichtelyk oordeelen konde, dat zy 'er groote pyn aan moest hebben. Dat moeid me seker van die oude Vrouw, zeid ik; schynt dat d' onnoselen altyd 't gelag betaalen moeten; dat hy nu soo goed was en gaf haar een stuivertje, om haar de pyn te doen vergeten, en de knie te laaten geneesen. Datse soo voorsichtig was sey myn Leidsman, en lei 'er een weinigje van die brandewyn op, die 't Amsterdamsch HOERDOM 234 die ze dagelyks ten overdaad inswelgd, soo sou de knie wel haast geneesen zyn; en had ze zoo beestagtig sat niet geweest, ze zou zoo deerelyk niet gevallen hebben. 't Gelykt immers zulk een zindelyken Vrouw te weezen, zeid' ik; 'k kan 't qualyk gelooven, dat ze zoo zeer niet tot drank genegen zou zyn. Z'is 'er uit haar selven wel soo seer niet toe genegen, zei myn Keidsman; maar ze laat zich al te licht verleiden van een party kanalje, daar se dagelyks mee verkeerd, en als se de brandewyn geprofd heeft, soo is 'er geen ophouden aan, voor dat se volkomentlyk sat is; 'k sou van dese selve Vronw, vervolgde hy, nog wel andere dingen konnen verhaalen, die u al so ongeloofelyk sullen schynen. Welke syn die doch? vroeg ik. 'k Zal u haar leevensloop een weinigje gaan ontleeden, hernam hy. Toen deese Vrouw, dien gy 't Amsterdamsch HOERDOM 235 gy voor soo geweldig oud aansiet, hoewel ze in der daad noch so oud niet en is, vyftien jaaren of daar omtrend was, raakte sy aan 't dienen hier t' Amsterdam by een seker wynkooper; van daar quam se te Haarlem op meer als een plaats te woonen, en onder anderen, by een seker oud Heer, die een weduwenaar was, en toenmaals op het kussen sat, dese was den geen, die haar de tanden d'aldereerst waaterig maakte, niet dat hy haar Maagdom nam, want die heeft sy aan een ander verloren, maar hy wees haar de manier, op de welke een Knechje en een Meisje malkander vermaaken kunnen, en buiten twyfel sou hy 't haar wel met wat anders als met een vinger geweesen hebben, soo hy niet bedugt was geweest, dat haar acker, indien se wel geploegt wierd, vrugten voort soude brengen. Na 't verlies van haar maag- dom 't Amsterdamsch HOERDOM 236 dom kwam ze t' Amsterdam op verscheidene plaatsen te woonen, daar men de Meisjes voor geld te huur liet gaan; en, vermits ze niet van de lelyksten was, kon ze redelyk wel aan de kost komen. Een tydt lang aldus geleefd hebbende kwam'er zeker Heer op te verslingeren, die haar terstond een kaamer huurde, van noodtsakelyk huisraad voor sag, en 't eenemaal volgens syn stant kleedde, selfs kreeg hy, na een reis van wat meer als een jaar in Italien gedaan te hebben, geduurende welke tyd zy alle maanden een zekere somme gelds konde ligten, de zotheit van met haar huis t'gaan houden, soo hier in de Stad, als in Waterland daar hy een Hofstede had leggen. Dit duurde omtrent elf jaaren, wanneer den Heer, die haar onderhield, kwam te sterven, en zeker ter regter tyd want van tachtig duizend guldens, wel- ke 't Amsterdamsch HOERDOM 237 ke hem zyn ouders nagelaten hadden, erfde'er zyn Vrienden niet meer als drie-en-twintig duysend, invoegen dat hy seekerlyk tot armoede vervallen soude hebben, indien hy langer geleefd had. 'K wil daarom echter niet seggen, dat zy'er d'oorsaak af was, want, hoewel se seer kostelyk gekleed ging, en dat ze hem by wylen de zakken wel eens luysde, kon hem dit echter so veel schade niet bybrengen; maar hy verteerde zyn geld op een seer sotte manier, alsoo hy van die luyden was, die gaarne Myn Heer genoemd willen syn, en om deese oorsaak gaf hy zyn Snyders, Schoenmaakers, en sulk slag van volk, die hem maar wel na de mont wisten te praaten, dikwils 't gat soo vol, dat se van dronkenschap naauwelyks staan konden. Daar en bovė roerde hy dė arm wat te veel of om verstaanlyker te spreeken, hy dobbelde wat te sterk, en paste seer 't Amsterdamsch HOERDOM 238 seer weinig op sin koophandel, daar hy door zyn onagtsaamhed ruym soo veel mee verloor als won. Kort om alle deese dingen by den ander gevoegd, zouden hem zekerlyk tot een staat hebben doen vervallen, daar alle menschen van nature een afschrik af hebben. Deeze Juffer met haar Noote- mantje had zich ondertusschen by zyn leeven soo wel gezegend, dat se met het geen dat hy haar gegeven had, soo van juweelen, mooje potstukjes en andere kostelykheden, een Kapitaal van dartien duyzend guldens by den ander had. Hier mee trok zy om eenige redenen, die van seer weynig belang waren, na den Haag, alwaar eenigen tyd gewoond hebbende, kwam zy te trouwen aan een zeeker Man, die 't Heerschop speelde, sonder echter een duyt aan goederen te hebben; 't geen Mejuffer ook wel wist, maar, vermits hy een Man was, 't Amsterdamsch HOERDOM 239 was, die redelyk wel met al de wereld om wist te gaen en die daar en booven voor een welgemaakt Man passeerė konde, stapte sy over dese swaarigheid heen, en deed hem terstond een felpe rok maken, om volgens haer staet met hen te trouwen te konnen gaen; want dit Schepsel droeg toenmaals lange krullen, welke haar over de hals en schouders heen swierden, benevens een paer pendanten en een kropboot van een meer als burgerlyke waardy. Zoo haast men getrouwd was, deet men niet anders, als lekker en luy te leeven, sonder om te sien, om iets te winnen, 't geen soo lang duurde, tot het hammetje t'eenemaal op was, daar myn Heer haar man, die alle dagen by de Groosten verkeerde seer trouwelyk syn best toe deet. Thans raakte men aan 't Hoer-huys houden, en vervolgens begon Mejuffer me seer sterk in de Negotie te doen, 't Amsterdamsch HOERDOM 240 doen, want se liet zich voorstaan, dat het beeter was, dat sy 't self verdiende, als dat z'er een ander mee heen liet gaan, maar haar Man was van een gantsch ander gevoelen, en de naam van een Hoorn-draager niet hebben willende, ging hy voort, laatende syn lieve huisvrouw met een kind of twe zitten, die tegenwoordig van de Vrienden opgebracht worden. Naderhand, dewyl met ter tyd de goelykheid begon te vergaan, verliepen de zaaken hoe langs hoe meer, en van een ryke Vrouw, die ze in den Haag gekomen was, ging z'er soo arm uit, na ten laatsten een jaar of drie voor Makelaars gediend te hebben, dat ze naauweliks een eerlik kleetje had daar ze zig't lichaam me bedekken konde. Gelyk nu d' Armoede de Vrouwlui gemeenlyk tot den dronk doet vervallen, kwam Mejuffer ook niet so haast weer t' Amsterdam, of ze kreeg kennis met 't Amsterdamsch HOERDOM 241 met een party Kanalje, daar se so treffelyk brandewyn leerde drinken, als de beste die'er onder den hoop was. Ondertusschen won ze de kost met in de Hoer-huisen uit schoon-maaken, en uit stryken en styven te gaan, met Hoertjes te besteeden, met te maakelen of te koppelen, en met zich nu en dan om een stuyvertje te verdienen, eens te laten gebruiken, gelykse noch by gelegentheid wel doet; en eindelyk is se hier gekomen; maar 't sal geen eeuwig werk weesen, want de waardin en sy sullen malkander altyt niet even wel verstaan konnen. Is het mogelyk! Zeid ik, heeft die oude Tootolf so dapper in de wereld omgesprongen? Maar, voegde ik daar by, 'k kan niet gelooven, dat zy haar pis gat noch al mee gebruiken laat; want, na myn oog, lykt ze ten minsten wel sestig jaaren te weezen; en na ik aan haar spraak kan hooren, soo twy- 't Amsterdamsch HOERDOM 242 twyfel ik niet, of d ouderdom heeft haar al van ettelyke tanden en kiesen beroofd. Z' is noch niet boven de ses en-veertig, sey myn Leidsman, hoewel haar bakkus tamelyk wel van rimpels voorsien is, en om u dit te beter te doen gelooven, sal ik u seggen, dat het noch geen twee jaaren verleeden is, dat se van een half-voldragen vrugt verloste, en datse tegenwoordig weer seer hard twyfeld, of z' ook swanger is; want sedert meer als drie maanden heeftse haar gewonelyke tyden niet gehad, maar 't spruit uit een andere oorsaak, en 't sal een wind- ey wesen. Wyders heeft se ook haar deugden, soo wel als haar gebreeken; want s' een sindelyke huishoudster; se weet redelyk wel met de keuken om te gaan, en se sal d'enden wel by malkander houden, en selfs wel by malkander maaken, want een hembd van tien of twaalf verscheidene stukken en lappen an een 't Amsterdamsch HOERDOM 243 een te rygen, daar weer se meesterlyk raad toe. Dit kunsje sal haar d'armoede ongetwyfeld geleerd hebben, zeid ik, 'k geloof niet dat ze van te voren soo suinig geweest is. Zoo is 't ook, hernam myn Leidsman, maar 't is echter een groote deugd, dat men zich na een tyd weet te schikken, en 't is al wat wonders in een Vrouw, die so groote gemeenschap met de brandewyn houd, dat ze haar plunje nog so knapjes weet te verstellen, maar, vervolgde hy, d'oorsaak daar van is, dat se sich niet alle dagen sat suipt, en dat se soo geweldig uit haar selven tot den drank niet genegen is, als men 'er wel anderen heeft, en soo se van dat kanalje, daar se by gelegentheid mee verkeerd, en die haar tot suipen en swelgen weten te verlokken, maar af konde blyven, se sou seer bekwaam zyn om voor Noodhulp in een Hoerhuis te die- nen, 't Amsterdamsch HOERDOM 244 nen; want ze verstaat de neering al vry wel; doch daar moest niet te veel verval wezen, vermits men geen land met haar bezeylen kan als ze geld heeft, als zynde dan zoo trots en hoogmoedig, gelyk of se noch de selve Vrouw was, die ze voor heen wel is geweest. Boen me de kas daar een weinigje, Jongetjes, riep de Waardin, terwyl myn Leidsman de laatste woorden noch in de mond had; en dat j'er de roo boender toe gebruikt, ze sou veel te beter glimmen. Wat plaag is dat nu weer te seggen? vroeg ik aan myn Leidsmans; want die manier van spreeken kon ik niet al te wel verstaan. In ieder Hoer-huis, zei myn Leidsman, heeft men gemeenlyk 't een of 't ander spreek woord, daar men mee beteekenen wil, dat men den beker eens om sal laaten gaan. In dit Huis nu word met de 't Amsterdamsch HOERDOM 245 de kas boenen drinken, en met de roo boender roode wyn beteekend. Ha, ha, zeid ik, nu kan ik 't begrypen; zoo wil de Waardin dan zeggen, dat se liever roo wyn, als witte, sou sien drinken. Zoo is 't, hernam myn Leidsman; want aan de roo wyn valt vry wat meer te winnen, als aan de witte, gelyk ik u hier voor verhaald heb. Wat gebruiken deeze luiden wonderlyke listen, zeid ik om met leeg te gaan aan de kost te geraaken. Dat's wel de waarheid, zei myn Leidsman, maar ondertusschen hebben ze 't niet altydt even gemakkelyk; want se moeten gestadig, behalven voor slechte nering, voor twee dingen beducht zyn, dat is voor de Schouten, en voor Moeite maakers, die 't hen by wylen by nagt en by ontijde bang genoeg maken met op de deur te kloppen, met de glaazen uit te goojen, en met meer diergelyke ongeregeldheden aan 't Amsterdamsch HOERDOM 246 aan te rechten, 't geen bywylen d' oorzaak is, dat de Buuren over hun Huishouding klagtig vallen, 't welk gebeurende, worden sy door het Geregt genootsaakt terstond te vertrekken, zonder dat hen soo veel tyds vergund word om na een andere woon-plaats te konnen om zien. Wel dese vrouw, zeid' ik, moet 't 'er dan al schappelyk maaken, dewyl ze, gelyk gy my gesegt hebt, nu alreeds hier soo lang gewoond heeft. Ze voorziet in deese ongeregeldheden soo veel als 't haar mogelyk is, hernam hy, met de Ratel-wagten een braave Nieuwe jaars penning te vereeren, waar voor zich deese Messieurs gestadig omtrent haar huys laaten vinden, en ten anderen zyn 't de Buuren hier al gewend, invoegen dat ze niet seer bedugt behoefde te weesen, dat men over haar klaagen zal, te meer, dewyl niemand veel overlast van haar huis- 't Amsterdamsch HOERDOM 247 huishouding lyden kan; want deeze kamer, daar men in speeld, komt in het Steegje uit, op welkers hoek dit Huis geboud is, en vlak daar tegen over heeft men niets, als de zy-muur van het huis, dat op d'andere hoek staat, en van d'andere zyde, te weeten daar die Heeren met de Juffertjes nu zitten kunnen de Buuren geen gerugt hooren; want behalven dat de selven achter in de keuken huis houden, staan deese Huysen ider op haar vrye muuren, 't geen d'oorsaak is, dat de klank niet door kan dringen. 't Geklop, 't geen op dit ogenblik in de zy kamer gemaakt wierd door die drie Heeren, daar ik hier voor af gesproken heb, deed myn Leidsman hier een einde van sijnredenen maaken, om my te laaten zien, 't geen hier te doen zoude vallen. Wy traden dan te gelyk met de Waardin binnen, welke met 't Amsterdamsch HOERDOM 248 met een lachende mond vroeg, wat de Heeren beliefden te hebben? Dat je eens zien soud, wat 'er verteerd is, Juffrouw, zey den een. 'k Denk immers niet, hernam de Waardin, dat de Heeren al soo gaauw gaan willen. 't Is laat, Juffrouw, zei den zelven Heer, en so wy de luiden tot onsent niet van 't bed willen houden, soo is 't nu tyd om te gaan. De Hoertjes, die de gunst van de Waardin gaarne verdienen wilden, hielden geweldig aan om de Mess. noch wat te doen blyven; maar 't was verlooren gepraat; en hun redenen noch liefkoozingen vonden geen plaars. 't Gelag wierd dan eindelyk gerekend, en bevonden te beloopen zeven-en-twintig guldens en elf stuivers. De Heeren keken malkander eens aan; want se konde niet begrypen, dat 'er in zulk een korten tyd zoo veel verteerd was. 'k Wiltje wel te vooren reekenen, myn 't Amsterdamsch HOERDOM 249 myn Heeren, zey de Waardin, bespeurende dat men haar achterdocht van wat te mild met het kryt geweest te zyn. 't Is niet van noden zei den geen, die 't eerst uitgevonden hat om de keur van de Hoertjes de hoogste ogen te wierpen, wy willen wel gelooven, dat je rechtvaardig geschreven hebt; maar mogelyk valt de Wyn, 't Banket, en de Zausys de Bolonje hier vry wat duurder als op andere plaatsen, en daar zal het van daan gekomen zijn, dat het gelag zoo hoog geloopen is. Hier me alle drie gelijker hand in de beurs tastende, betaalden zy de vernoemde Som, zonder een duit af te dingen, en traden daar me ter kamer uit. Wel hoe! riepen de hoertjes, zullen wy dan geen geld hebben voor dat we ons lichchaam hebhen laaten gebruiken? Op een ander tyd, zoete Meysjes, als 'er zoo veel niet verteerd is, zey den de Messieurs, want 't Amsterdamsch HOERDOM 250 want tegenwoordig doen de voorsten, dat d' achtersten geen beurt konnen krygen. De Duivel vaar in die groote gelaagen, zei 't eene Vrouw-mensch; 't is me nu al soo menigmaal gebeurd, dat ik 'er om heb moeten lijden; maar wacht, laat ik eens weer zien dat het'er soo grof gaat, 'k wed ik wel geld van te vooren zal eisschen; en willen ze 't niet geeven, zoo mogen ze me eens in de naars blaazen. Nou, nou, soo veel snaps niet, sei de Waardin, is 't myn beurt nou eens geweest, op een ander tydt sal 't de jouwe wezen. Dus praatende waren wy weer in de Speel-kamer geraakt, daar terstond een hoertje na deeze drie kwam toevliegen; wat heb je gekreegen Jongetjes? vroeg ze. Elk een braven bank, gaven sy ten antwoord. Wel de Duivel? hernam de andere, worden zulke Heeren ook al Bank-zetters, dan wil 't 'er, 't Amsterdamsch HOERDOM 251 't er met de neering noch eindelijk slecht aflopen. Wat is dat te seggen vroeg ik aan myn Leidsman, bancken te krygen, of banckzetters? Als een hoertje, zeid hy, gebruikt word, zonder dat ze daar loon voor geniet, dan zeid men, dat ze een bank gekregen heeft, dat 's te seggen in goedt hoere-taal, dat zy geen geld heeft getrocken; en de geenen die nu en dan de hoertjes eens voor sunst gebruiken, worden in de selve spraak Bankzetters genoemd. Dat is al een vreemd woord, zeid ik, en 't heeft seer weinig eigenschap in de nederduitsche taal; want ik kan niet zien, waar 't van daan kan komen dat het woord van Bank zodanig een zaak betekend. Maar, zeid ik vorders, na ik zien kan, zoo dwingt men hier de luiden niet te betaalen, gelyk als op die andere plaats, daar we geweest zyn. Gantsch niet, hernam myn Leidsman, als men hier 't Amsterdamsch HOERDOM 252 hier 't gelag betaald, zoo moeten de Nymphjes voor zig zelven zorgen: De Waardin zal 'r wel eens om spreeken; doch willen 't de Messieurs niet geven, ze sullen 'er niet toe gedwongen worden. Maar luyster eens na de Waardin, en na die Vrouw, die daar by haar zit, vervolgde hy; gy zult daar iets af hooren, 't geen voor een nieuweling in dese saaken al vry opmerkelyk is. Niet soo haast had ik my by deese twee vervoegd, of ik hoorde de Vrouw, die naast de Waardin zat, tegen de zelve zeggen; dat zy gelegentheid had om een van de mooiste Meysjes te krygen, die in gantsch Amsterdam, waren; maar dat het haar aan de penningen ontbrak; want vervolgde zy; 'k zou ze moeten lossen van die Kochel, die op d' Oude Turfmarkt gewoond heeft. Wel hoe veel is ze wel schuldig? vroeg de Waardin. Me dunkt, zoo ik wel ont- 't Amsterdamsch HOERDOM 253 onthouden heb, hernam d' andere, dat het zes-en-dertig guldens is; 't is altyd daar omtrent. Dat 's al wat veel, zey de Waardin; en inzonderheid, zoo j'er noch geld voor kleeren aan te kost zoud moeten hangen. Z' is wel in de noppen, al ze wezen kan, zey d' andere; want ze heeft twee geblomde Zamaaren, en een swarte Tabbaard, en vorders is ze van alles na advenant voorzien. Wel nou liet zich de Waardin hooren, laat ze morgen tusschen ligt en donker eens hier komen, 'k zal eens zien of ik je soo veel verschiet; doch op conditie, dat ze alle avonden zal moeten compareeren. Wel dat's ook een praat, zei d' andere; je weet immers wel, dat ik anders de stoutheid niet zou durven neemen van j'om geld aan te spreeken. wats dat te zeggen, vroeg ik lost men de Hoeren, gelyk als men de Slaaven in Turkien doet? wel de- 't Amsterdamsch HOERDOM 254 degelyk, antwoorde myn Leidsman; en om u deesen handel te doen verstaan, sal ik u gaan verhaalen, hoe dit in zyn werk gaat. De Hoertjes, vervolgde hy, die in de Stille Huizen woonen, moeten, gelyk ik u hier voor gezegt heb, een dukaton of vier guldens ter week voor kost, drank, en slaapen betaalen. Zoo 'er nu geen groote neering op zoodanig een plaats is, of dat ze in schuld zyn geraakt door het koopen der kleederen, of iets diergelyks, of dat z' er al te lang gewoond hebben (want de Messieurs houden meestendeel geweldig veel van verandering) geeft men last aan een koppelaarster of aan een Hoere besteetster, om eens de ronde te doen, en te zien, of het meisje, 't geen ze kwyt willen weezen, of dat 'er self niet langer woonen wil, ter oorzaak dat z' er in de schuld vervalt, tot zodanig een prys, als de schuld 't Amsterdamsch HOERDOM 255 schuld volghens een ruime rekening beloopt, van d' eene of andere Waardin gelost kan worden. Als'er nu iemand gevonden word, die een Dochter van nooden heeft, en die 'er soo veel gelds aan hangen wil, soo brengt men het Meisje daar ter plaatse, of de Waardin gaat, daar ze woond, om ze te besien, en te hooren, of ze meesterlyk zuypen kan, en van wat voor qualiteyten van deese natuur zy meer voorzien is. Word de koop gemaakt, soo krygt deese Koppelaarster of Besteedster een dukaton, een ryks-daalder, of ook wel minder, na dat de Waardinnen mild vallen, hoewel 't de Hoertjes betaalen moeten; want terstond word het by hun rekening gevoegd. Zyn de Meisjes al te veel schuldig, en is'er niemand, die ze tot sulken hoogen prys lossen wil, soo houd men tot een zeeker prys eenig goed, 't zy van linden of van wolle, en voor het 't Amsterdamsch HOERDOM 256 het ovetige ziet men't ackorderen, blyvende dit goet by d'eerste waardin zoo lang in pand, tot dat het hoertje gelegentheydt gekreegen heeft om het allenskens te betaalen, 't geen dikwils nimmermeer gebeurd. En niet alleen worden de Nymphjes uit de Stille Huizen aldus gelost, maar ook by alle anderd Waardinnen, want dit is een generale mode onder alle de geenen, dic hoer- huis-houden, maar nergens loopt de schuld hooger, als in de Stille Huyzen, want daar d' anderen maar in de schrift konnen raken door het aankoopen van kleederen, of door andere praktyken, daar zich de waardinnen van weten te dienen, klimt dat kost - geld hier allengsken hoe langer hoe hooger, invoegen dat men 'er vind, die twingtig, ja dartig, en meer dukatonnen aan de waardinnen schuldig zyn en die soo lang als ze 't Hoeren leeven vol- 't Amsterdamsch HOERDOM 257 volharden, nooit gelegentheidt hebben om op een effene bodem te geraake, ten zy ze weg loopen, of dat ze een Zot by 't been krygen, die de schuld voldoet, en hen vorders van alle noodwendigheden verzorgt, om een stinkend pis-gat voor sich alleen te hebben maar deeze wurmen zyn de grootste Narren van de gansche wereld want, behalven dat dese Schepsels vry wat meer van onderhouden kosten als een paard met een chese, vind men 'er van honderd naauwelyks een, die zig te vreede hout met het geen, dat haar gegeeven word, en die sich niet noch by alle gelegentheden van anderen gebruiken laaten. Dus doende, seid ik, is de staat van een hoer by na gelyk die van een Slaavin, uitgenomen dat de hoeren niet behoeven 't arbeiden. Daar schiet my iets in, hernam myn Leidsman, 'tgeen ik vergeten heb u te seggen, dat 's van 't Amsterdamsch HOERDOM 258 van arbeiden. Men heeft'er, vervolgde hy, die al arbeiden moeten, te weeten, de geenen, die de kost voor niet krygen; want deese zijn gehouden alle Vrydagen en Zaterdagen 't huis schoon te maken, of twee schellingen te geven aan een Schoonmaakster, die 't voor hen doed, indien'er geen Meid is; maar soo'er een Meid is, zoo trekt dese de gedagte penningen, en aldus konnen zulke Hoere-waardinnen hun Meiden houdė, sonder een duit aan huur te geven, want, schellingen twe en vyftig maal verdubbelt kunnen al een redelyke huur uitmaken. Dat 's al wel gepractiseert. zeid ik, en deese luiden betoonen door hun gantsche beleid wel, dat ze ten minsten, zoo ze te luy zijn om de kost met eerlyke middelen te soeken, niet te luy te sijn om alle dingen te verzinnen, welke hen op een oneerlijke manier daar van verzorgen konnen. 't Schreeu- 't Amsterdamsch HOERDOM 259 't Schreeuwen en raazen van de Waardin, die haar Meid bekeef over dat haar d'ooghen soo lodderlyck stonden, deed ons hier onze redenen staaken. Dat 's alle daagen weer aan, jou vervloekte beest, zey zy, dat jy je gat soo vol zuipt; maar akkrement kom ik eens op 't mat, soo sal 't 'er soo heerlyk op je dak waayen. 'k Hoef 'er jou geen dank voor te weeten, zei de Meid, die van dronkenschap naauwelyks wist wat ze deed. 'k Heb 't van jou wyn niet gekregen. Daar vaart de Duivel in, zei de Waardin, van wiens wyn heb je't dan gekreegen? Wel van dien Heers, hernam de Meid, wysende met haar Vinger op een jonge Vent, die braaf in de noppen was. Wanneer is dat dan geschied? vroeg de waardin. Toen je 't gelag van die drie Heeren rekende, gaf haar de Meyd ten antwoord, toen heb ik twee pints roemers op zyn gesondheid uit- 't Amsterdamsch HOERDOM 260 uytgedronken, en 't lykt dat de wyn nou een weynigje begint te werken. 'k Had liever, dat je dat liet, zei de Hospita, en dat je by je zinnen bleeft, dat sou wel eens soo goed weezen. Tut, tut, zey de Meyd, men moet somtydts eens een droppeltje over zyn hart laaten loopen, men zou anders wel misselyk worden; en zou ik iemand weigeren op zyn gezondheid te drinken, 'k was liever een omgekeerde hond. Dat gaat braaf, zeyd ik tegen myn Leidsman, die Meyd respecteerd haar Juffrouw al heel wel. Dat moet voor deese tyt soo passeeren, gaf hy me ten antwoord; als ze nuchteren is, soo weet ze de vrouw weer soo veel te beeter na de mond te praaten, en 't is nu tot haar prosijt dat ze die twee roemers binnen geslaagen heeft, 't zou 'er anders soo gemakkelyk niet afloopen. Maar, liet hy zich vorders hooren, be- zie 't Amsterdamsch HOERDOM 261 zie me dat werk daar aan dat kleyne tafeltje eens. 'k Wendde het hoofd dan derwaarts, en zag dat een jong Sinjeurtje, 't geen sich wat te veel met wyn overlaaden had, en dat niet gaauw genoeg in de ruymte kon raken, dapper over da tong begon te schieten, en dat met sulk een geweld, dat die Brabandsche Juffer, die met haar stuivers knegt gekomen was, waar af ik hier voor gesprooken heb, d'eerste golp vlak in haar trony, en over haar tabbaard kreeg. wat Duivel, riep se, sal me noch langer overkomen! En hier op toescheitende, plantte sy haar Jufferlijke nageltjes soo net in sijn bakkus, als ik noch oyt van al myn leeven gesien heb, en ongetwijfeld sou se hem noch veel jammerlyker geteekend hebben, soo de waardin sich de saak niet aangetrokken had, want, na 't seggen van myn Leydsman, was dit Borsje hoe- 't Amsterdamsch HOERDOM 262 hoewel't noch vry jong was, een van haar beste Kalanten. 't Geen zyn Meesters kas ook wel gewaar wierd, en daar syn Ouders noch t'eeniger tyt de smart wel van zullen gevoelen. Ondertusschen wiert de Brabandsche, die er vervaarlyk van kwyl uit zag, van alle de andere Hoertjes geen kleintje bespot en gefopt; 't geen haar soo onverduldig en uitsinnig maakte, datze sich niet anders aanstelde, als iemand, die met den kwaade Geest beseten is, want se vloekte meer als tien Dragonders, en se schuimbekte, als of ze Kavejaar of Spaansche Zeep gegeten had, maar 't scheelde seer weinig, of dit kakken over de de tong sou een ongelukkig gevolg gehad hebben, vermits seker scheeps-luitenant, welke naast deese Brabandsche Juffer gezeten had, en diens kleederen al vry wat mee gekreegen hadden, hem gaarne daar wat voor gebas- ton- 't Amsterdamsch HOERDOM 263 tonneerd sou hebben; doch de Waardin hielp de saak weer te recht, en bepraatte den Luitenant zoo schoon, dat hy sijn gramschap vaaren liet, en de kwesty met desen gekrabden Jongeling afdronk, die, na ik sien kon, liever had een mingelen wyn of twee te spenderen, als in gevaar te staan van wat afgerost te worden. 'kweet niet, dat ik van al myn leven netter heb zien braaken, seyd ik tegen myn Leidsman, als dat Kwantje daar deed, 't Was soo net als 't weesen kon, liet hy sich hooren, en 't is op de regte plaadts geraakt; want, gelyk haar mond een recht vullis-vat is van alle ongeregelde woorden, Gods lasteringen, en afgrijselyke vloeken, kon hy sijn kwijl nergens beter geplaatst hebben. Maar 't is tegenwoordig al vry laat, seyd hy vorders, laat ons nu op een ander plaats gaan, daar men met het aan- ko- 't Amsterdamsch HOERDOM 264 komen van de nagt eerst begint te tappen; te meer, dewyl't hier doch haast gedaan zal weezen, want de Waardin sal nu niemand meer in laaten. Dit seggende traden wy ten huise uit, en wandelden al langsaam voort, agter 't Stadhuis voorby, daar wy ter rechter hand een sluis overgingen. Hier sloegen wy ter slinker hand een graft neer, daar wy omtrent ses of agt Huisen voor by gegaan waren, wanneer myn Leidsman my in een Steegje bragt, 't geen soo geweldig eng was, dat wy agter malkander moesten gaan. Ter regter hant van dit steegje tradė wy in een klein Kitje, daar ik vyf Hoeren en drie Pluggen op banken rondom een vuursag sitten, 't geen uit drie of vier turven bestond. wat verder, in den hock, had men 't onderst van een bedstee weg gebrooken, om eenige half vaten hier in deese plaats te leggen, en op de plank, die voor heen ge- diend 't Amsterdamsch HOERDOM 265 diend had tot het draagen van de pis-pot stonden twee flesschen, in welker een omtrent een mingelen brandewijn, en in 'd andere omtrent even soo veel Jenever of Sjampu was. Naast deese bedste stond een trap, waar langs men na een klein zoldertje ging, 't geen den Hospes tot een slaap-plaats verstrekte. Zoo haast ik 't Huisje eens rond gekeeken had, sloeg ik myn oogen weer na de Hoeren. Waar van 'er vier uit korte pijpjes saten te dampen als kalkovens, terwyl de vyfde bezig was met eenige brandewijn na binnen te zenden, maar ik weet niet, dat ik van al myn leven afgrijselyker Schepsel gezien heb, want behalven dat se zoo leelyk waren, als ze behoorden te weesen om tot een remedie tegen de Liefde te dienen, zagen z'er soo haaveloos uit en waren soo jammerlyk in de noppen, dat ik wel honderd Bedelaarsters gesien heb, welke men in ver- 't Amsterdamsch HOERDOM 266 vergelyking van deese dieren, zindelyk en wel gekleed zou hebben konnen noemen, wat de Pluggen belangde, 'k heb 'er wel aan de galg zien hangen, zonder dat het daarom echter overvliegers waren, (want ik wil de gemeene slag maar tot een voorbeeld by brengen) daar de beul al vry wat beter kleren van kreeg, als deese Kwanten aan hadden. 'k Denk immers niet, zeid ik, na dat ik dit ongediert lang genoeg bekeeken had, dat deese afgryselyke Figuuren zich al me gebruiken laaten; wel degelyk, zei myn Leidsman; deeze Schepsels zyn de geenen, die by nacht langs de weg kruyssen, en die de luiden aanranden, en van hun geld berooven, soo se maar de minste gelegentheid daar toe zien; en wat die Pluggen belangd, die nemen de zelve bediening waar, gelyk ik u verhaald heb van die Kochels, wanneer wy op het luiden van het klok- 't Amsterdamsch HOERDOM 267 klokje uyt het Pakhuis gingen. Dese Hoeren, vervolgde hy, zyn d' armste Schepsels, die 'er in de gantsche weereld zyn; want meest alles wat sy stelen, of wat sy verdienen, moeten zy aan deze Pluggen uitkeeren, en voor deze gunst worden zy van deeze Kwanten noch dikwils zoo dicht afgerost, dat ze zoo murw als stokvissen zyn. Is het mogelijk, zeid ik, dat 'er menschen in de weereld zyn welke de zotheyt hebben van zich met sulke lelyke monsters te vermengen; behalven dat men by nacht, ter oorzaak van de Duisternis, hernam myn Leidsman, niet al te wel zien kan, of de Meysjes mooy of lelyk syn. Vind men mans persoonen, die zich zoodanig door hun geyle lusten laten beheerschen dat ze geen zwaarigheid maaken in sich te vermengen met d' afschouwelykste Vrouwlui welke de Zon ooit bescheenen heeft; Insonder- heid 't Amsterdamsch HOERDOM 268 heid vallen de dronke lui daar niet zeer vies af, en deesen zyn 't, welke de Straat-hoeren 't liefst ontmoeten, dewyl ze als dan beter gelegentheid hebben om hun Persoonagie te speelen. en deeze zatte Moesjankers soo dapper te besteelen, dat 'er kruis noch munt in de beurs blyft, Feempje, Feempje, riep een van de Hoeren, terwyl wy dus stonden te praaten, wil je me eens een halfje Jenever tappen, maar je moest een duit aan me te goed houden? 'k Weet dat te goed houden wel, zei den hospes, die duiten worden vergeeten, en ondertusschen kom ik 'er vast soo veel by te kort. Ik beloof 't je, zei de Hoer, dat ik ze niet vergeeten zal, en om haar woorden te beter geloofd te doen worden, swoer ze d' afgryselykste eeden, die men zoude konnen bedenken. Den Hospes, die een recht mottig Ventje met een lam- 't Amsterdamsch HOERDOM 269 lamme hand was, schonk haar dan een halfje van deese heerlyke drank daar dit monstereuze Schepsel ten eersten zulk een schoonen teug uit deed, dat 'er op ver na de helft niet in en bleef. Zuip jy dat nou uit, Klaas, zei ze tegen een Plug, die nevens haar zat, dan zullen w'er op uit funiven; 'k moet eens zien of'er van avond noch een stuivertje te verdienen valt. Zuip het zelf in je bast, verdoemde Teef, zei Klaas en als je me die part noch eens speeld, zal ik ze wat voor je snorkooker geeven. Nou, mantje. maatje, hernam de Hoer, je moet 'er niet kwaad om weesen, 'k was zoo koud als ys, en ik deed het maar omme wat te verwarmen. Dit gaat al braaf, zeid ik tegen myn Leidsman; maar, vroeg ik, waarom noemen se den Hospes Feempje, is zyn naam soo, of is't een by-naam dien se hem geeven? Die naam, sey myn Leidsman, heeft hy ge- kree- 't Amsterdamsch HOERDOM 270 kregen, om dat hy een lammen hand heeft; want een Feem is in Plugge - of Gaauwediefs-taal een hand te zeggen. 'k Sou vry wat moeyte hebben, eer ik die taal ten vollen verstond, zeid ik; want men vind'er zeer vreemde woorden in, welke met geen taal des weerelds over een komst hebben. Gy soud niet, hernam myn Leidsman, want deese gantsche spraak, begrypt naauwelyks anderhalf honderd woorden, dewyl ze zich daar niet van dienen, als om eenige saaken te beteekenen, dit tot hun oeffening van nooden zyn, voor't overige spreeken zy Hollandsch en dat plat genoeg, invoegen dat het d' onnozelste boeren gemaklyk verstaan konnen. Alleenlyk mengen zy by gelegentheid eenige van deese woorden daar onder, en soo men wel acht op hun redenen geeft, kan men uit d' omstandigheden genoegsaam verstaan, wat zy met 't Amsterdamsch HOERDOM 271 met al die Barbarische woorden beteekenen willen, Maar keer het hoofd eens na de deur, daar sal soo terstond iets te doen vallen. 't Was ook de waarheid; want niet zoo haast had ik het aangesigt derwaarts gewend, of ik zag een Hoer met een Plug al kyvende binnen treeden. Je zelt me de lob geeven, zei de Plug, of ik sal ze van je huid af haalen. Doe al wat je wild, sey het Vrouwmensch, je selt 'er evenwel niet meer als de helft af hebben want ik moet een nieuw ryg-lyf-koopen. 'k Schyt in je ryg- lyf, hernam de Plug, je hebt 'er geen van nooden. Ziet daar, sey het Vrouw-mensch, al sneed je me ook aan flarden, soo sel j'er niet meer als de helft af hebben. Wat Duyvel meen je langer wel, dat ik 'er de moeyte om sal doen, en dat je met al den bruy soud heen loopen? Neen, Vaar, elk wat, als ik je de helft geef, en dat ik het gelag be- taal, 't Amsterdamsch HOERDOM 272 taal, me dunkt, dat dat al dubbeld genoeg is. Wel nou Toon, zei de Waard, ze spreekt immers niet kwalyk, 't Vrouwmensch moet ook wat hebben. Tap dan eens een kan Bredaas Bier, zei de Plug, en leg voor een stuiver turf aan; want myn voeten zyn me wat koud geworden. Nn sal ik je d' uitlegging van deese saak gaan doen, zei myn Leidsman. Deese Hoer, vervolgde hy, heeft daar by een Persoon geweest, die haar een paar dubbeltjes gegeeven had voor dat hy eens voelen zou. Terwyl hy hier nu me besig was, en dat hy om syn beurs soo veel niet en dacht, als hy wel had behooren te doen, heeft sy hem een dukaton, die hy daar in had, ontstoolen, en dat is 't geen, dat de Plug een lob noemd; want vermits de Spaansche dukatonnen aan d'eene zide een persoon verbeelden die een kraag om den hals heeft, worden alle de dukatonnen van dee- 't Amsterdamsch HOERDOM 273 deeze Hoeren en Juffers Kraag- mannetjes of Lobben genoemd. Maar waarom syn die Vrouluy soo zot, zeid' ik dat se seggen, wat se gekreegen of gestoolen hebben? Ze souden 't weg steeken, soo kosten 'er die Schurken niet achter komen. Daar is geen hoekje, hernam myn Leidsman, hoe klein of verhoolen het ook weesen mag, daar deese Pluggen niet zoeken, als se maar vermoeden, dat 'er yets achter schuyld, selfs is het binnenste des lichaams niet vry van deese roof-gierige klaauwen. Maar, vroeg ik vorders, als deese dieren nu hier van daan gaan, waar vervaaren ze dan vorders? Want ten minsten moeten ze een plaats hebben, daar se slaapen kunnen. Ze woonen by sodanige luyden, zei myn Leidsman, die alle weeken huur betaalen, waar af ik u hier voor gesprooken heb, of ze huuren zelfs, gemeenlyk twee in Compagnie, een kel- 't Amsterdamsch HOERDOM 274 keldertje of kamertje op het selve fatsoen; te weeten, onder voorwaarde van by de week te betaalen, en hier speelen de Pluggen de baas, soo veel als 't hen wel gevalt, maar een ongemak is 'er by, dat is, datze gemeenlik op seer elendige bedden. of om beter te seggen, op stroo-sacken moeten slaapen, want se laaten de Hoeren seer selden soo ryk worden, dat se de macht hebben van een bed te koopen. Ondertussehen syn se seer ongeluckig die de sotheid krygen van met dese Vrouwluy na hun woonplaats te gaan, gelyk't by wylen wel gebeurt want dese Pluggen verbergen sich als dan soo lang in een Spys-kamer of in eenig ander hok, en zoo den armen bloed dan soo veel niet betalen wil, als de Hoer van hem eischt, soo komen deeze Messieurs voor den dag springen, en dwingen hem, ten minsten van zoo veel, af te scheiden, als 'er geeischt is. 'k Sou dat 't Amsterdamsch HOERDOM 275 dat altemaal wel begripen konnen, seid ik, maar dat de pluggen met de penningen speelen, en dat 'er de Hoeren de moeite voor doen moeten, dat dunkt me wat te gekkelyk te zyn, men heeft 'er wel sei myn Leydsman, die met deese Pluggen geen doen willen hebben, en die vyf of ses stuyvers by andere luiden, die huysvestinge aan Nagt-hoeren vergunnen, gelyk men 'er omtrent de Reguliers - toorn verscheiden heeft, ter week verslaapen maar dese Schepsels hebben geen gelegentheyd om iets van belang op te doen; want niemand agter sich hebbende; daar zy sich op verlaten konnen, durven sy dikwils niet onderstaan iemand in de beurs te tasten, uyt vrees van mannelyk afgerost te sullen worden, in geval met hun aanslag gewaar word. 'k Oordeel, seid't dan d'anderen noch ruym soo arm syn, want die moeten alles aan de Pluggen uit- kee- 't Amsterdamsch HOERDOM 276 keeren, en kunnen niets voor sich zelven behouden. Dat 's wel waar voor een gedeelte, hernam myn Leidsman; maar voor eerst zuypen z'er braaf af, als ze iets van belang opgedaan hebben; en ten anderen moet 'er des anderen daags een soo visch, of eenig vleesch van gehaald worden; dat 'er vorders overschiet is meestendeel voor den Hektor of voor de Plug, daar se 't mee houden, ook wel de helft maar, of twee darde parten, na datse konnen ackordeeren, want se hebben 't niet altemaal even kwaad, en men heeft van deese straat- hoeren, die zich tamelyk wel in de noppen houden, om daar door te beter gelegentheid tot hun aanslaagen te hebben, maar altemaal, zoo menig als 'er zyn die met Pluggen houden, worden se, dikwils om het minste woord, dapper van de selven afgerost. 't Zyn elendige Schepsels, zeid' ik, doch ze verdienen 't zeer wel, en 't zou jam- 't Amsterdamsch HOERDOM 277 jammer weezen, zoo lang als ze soo leeven; dat se beter dagen of nachten op de weereld hadden. Maar, voegde ik 'er by, 't begint me, nu dat stuivers vuur aan 't branden raakt, hier soo geweldig vuns te ruyken, dat ik liever op een andere plaats zoude weezen, daar de lugt een weinigje aangenamer was, Men heeft hier in dit Steegje noch zulk een Huis, zei myn Leydsman, maar 't valt 'er een weynigje fatsoenelyker als hier, en de Vroului zyn 'er beter gekleed, want hier komt niet anders, als het uytschot van de rottigste Hoeren, die 'er te vinden zyn. Hier op ter deur uit treedende, wandelden wy een weynigje voort, tot dat wy, ter slinker hand van dit selve Steegje, in een huisje traden, dat omtrent eens soo ruim was, als 't geen daar wy uitgekomen waren; dog 't was hier vry wat zindelyker. Drie of vier treden van de deur lagen enige half vaten bier, waar 't Amsterdamsch HOERDOM 278 waar nevens een geschilderd Schaprey of kasje stond. Ter rechter hand van den ingang lag een redelyk vuur, daar sig ettelike Pluggen en Hoeren rondom saten te warmen; doch deeze Schepsels waren vry wat beter in de noppen, als de geene, die wy by Feempje gesien hadden ook scheenen se noch al wat fatsoenlyker te sijn; want van negen of tien, die 'er saaten, waren 'er maar twee, die tabak rookten, en die sich met Jenever behielpen d'andere dronken altemaal Bredaas bier, of Brandewyn; want dat gy 't verstaat, de Brandewyn kost in deese Huysen eens soo veel als de Jenever. Even had ik het Haardje eens overkeken, wanneer een van deese Venus Dieren, over 't omstooten van een glas met bier, twee schoone muilpeeren kreeg van een Plug, die nevens haar zat; wel vervloekte Teef sei hy, kan je niet voor je sien? Zie sie sei het Vroumensch, soo 't Amsterdamsch HOERDOM 279 soo bruid me die verdoemden Hond alle daagen, en ondertusschen moet hy van myn Lichaam leeven. Naauwelyks had hy deeze laatste woorden uit de mond, of ze kreeg noch vyf of zes suffletten, die ruim soo goed als d'eerste waaren; want myn Heer den Plug wou geensins verstaan, dat men hem in zyn eer beledigde. Onderwyl meende de Hoer, die noit in de School van Pytagoras gegaan had, om het swygen te leeren, noch een woortje of twee in 't Kapittel te brengen, maar de Plug swoer op zyn verdoemenis, dat hy haar den bek op sou vegen, soo ze niet terstond stil sweeg. Die knaap slagt Govert met de bult, zeid ik, die regeerd het Ryk met geweld. Dat 's de mode van al de Pluggen, zei myn Leidsman; evenwel valt den een wel zoo ligt van hand, als den ander; en dese zyn't door den bank die 't meest bemind worden; want deze Vrouwlui maaken het Spreek-woord ten hunnen opzichte waarachtig, te weten, dat Hoeren, Jongens, en Honden altijd loopen, daar ze 't meest geplaagd worden. 't Is een beestagtig leeven, zeid ik; maar, vroeg ik vorders, tot hoe lang duurd dit werk gemeenlyk wel? Tot twee, of drie uuren, antwoordde my myn 't Amsterdamsch HOERDOM 280 myn Leidsman, en somtijds wel laater na dat 'er den Hospes voordeel by ziet, en dat zyn Huisje met volk bezet is; waarom een stuk of twee van deze lieve dieren zal hy zoo lang van zyn bed niet af blyven. Op dit oogenblik wierd ik by den arm getrokken, en wakker wordende, zag ik dat de Meid van het Huis, daar ik gelogeerd was, voor myn bed stond die my zeggen quam, datter iemand in 't voor huys was, die my begeerde te spreeken. Hoe laat is't dan al? vroeg ik. 't Slaat zoo half tien, zei de Meid. 'k Vreef de vaak wat uit myn oogen, en zag rondom; want ik kond my nog nauweliks anders inbeelden, of ik was met myn Leidsman in een Plugge kit; maar eindelik wierd ik gewaar, dat alles, wat ik gezien had, my in myu droom te voren was gekomen. Niet te min heb ik naderhand bevonden, dat deese droom in alle deelen met de waarheit over een kwam; en ik twyffel niet, of z' is my van den Hemel toegezonden geweest op dat ik my voor deeze gevaarlyke klippen, gedurende myn levens- loop zoude myden. EINDE.
|
|